De Provinciale Statenverkiezingen zijn een feestje dat de kiezers graag aan zich voorbij laten gaan. Er wordt van alles gedaan om het spannend te maken.  Ze zijn inmiddels opgeleukt tot verkiezingen voor de Eerste Kamer, – leden van de Provinciale Staten kiezen de Senaat -, maar het mag niet baten. Net zo min als het opvoeren van heuse lijsttrekkers. Dat laatste vanwege het idee dat de Eerste Kamer ‘politieker’ is geworden en niet langer voornamelijk de sjieke Kamer van Bezinning is.

Dat brengt mij bij een theorietje dat ik sinds mijn prille dagen als parlementair redacteur bij me draag. Dat durfde ik toen, als begin 20er in de roerige jaren 70 van de vorige eeuw, niet te verkondigen. Toen was alles politiek, ook en met name, ‘het persoonlijke’. Ik vreesde dat ik me belachelijk zou maken bij de Binnenhofse ouwe stomp als ik zou zeggen dat politiek iets is voor junks. Een normaal mens kreeg geen kick van de intriges en machinaties in de Haagse kaasstolp of de ondoorgrondelijke fijnzinnigheden van de Wet op de Vermogensaanwasdeling.

(Dat was een van de Grote Hervormingen van het meest linkse kabinet ooit, het kabinet-Den Uyl (1973 – ’77) waardoor ‘alles’ anders zou worden. Er waren er nog een paar die ik u zal besparen. Er kwam weinig van terecht.)

Volgens mijn theorietje is de burger niet bovenmatig in politiek geïnteresseerd. Hij doet zijn plicht door elke vier jaar en soms vaker, na een kabinetscrisis, de Tweede Kamer te kiezen. Hij weet waar de partij van zijn keuze in hoofdzaak voor staat, maar het programma heeft hij niet gelezen. De lijsttrekker is meestal zijn leidsman. En die moet op zijn minst betrouwbaar overkomen. Soms volgt hij een verkiezingsdebat op de tv, meestal met de afstandsbediening in de hand. Wat er daarna gebeurt, de steeds eindelozere formaties, boeit hem nauwelijks. Hij kijkt pas weer op als er een nieuw kabinet bij de vorst op het bordes staat.

Voor de andere verkiezingen, voor de gemeenteraad, waterschappen en inderdaad de Provinciale Staten, kan hij niet warm lopen. Dat geldt nog sterker voor de Europese verkiezingen die helemaal een ‘ver van mijn bed show’ zijn.

Dat betekent niet, nog steeds volgens mijn theorietje, dat de burger de politiek, laat staan de democratie, onbelangrijk vindt. Ze staat alleen niet erg hoog op zijn prioriteitenlijst. Politiek en democratie zijn een vanzelfsprekend gegeven waarbinnen zijn leven zich afspeelt. Alleen, er zijn zaken die hij belangrijker vindt en waarin hij zijn kostbare tijd investeert. Werk, relatie, kinderen, vrienden, sportclub, mantelzorg, kortom, het leven van alle dag. Iets scherper geformuleerd: de politiek moet hem niet teveel lastig vallen.

Als ik deftig wil doen, zeg ik soms dat de representatieve democratie een delegatie-democratie is. Het bestuur delegeren we aan de politici. Zoals we de klussen op andere gebieden uitbesteden aan op dat terrein erkende vaklieden. Zelf het huis verbouwen loopt zoals we van de druk bekeken leedvermaak-drama’s over klussende echtgenoten hebben geleerd, niet zelden uit op een duur fiasco. Met wanhopige mensen tussen de brokstukken van wat zo mooi en nog beter had moeten worden.

(Dat is ook de belangrijkste reden dat je niet aan een referendum, van welke soort dan ook, van raadplegend tot corrigerend, moet beginnen. De onderhavige kwesties zijn meestal te complex en vergen studie waar de kiezer geen tijd en zin voor wil of kan vrijmaken. Daarom moet je het uit handen houden van demagogen die het graag voor hun eigen snode doeleinden misbruiken. Zie Brexit of bij ons het Oekraïne-referendum van een aantal jaren geleden.)

De meeste mensen bannen zoveel mogelijk elk risico in hun leven uit. Ze hebben, zoals mijn grootvader zei, het liefst een vaste baan met pensioen. Net als hijzelf. Op vakantie gaan ze met de camper naar ‘die leuke camping’ waar ze al jaren komen of kiezen een geheel verzorgde zonbestemming met activiteiten voor de kinderen. Vertaald naar de politiek betekent dit dat ze niet veel op hebben met visies en vergezichten. Politiek is de boel draaiende houden, op de winkel passen. Met nog andere woorden: problemen oplossen. De boel niet radicaal overhoop halen maar stap voor stap, zo min mogelijk ’top-down’, zonder het draagvlak te zwaar te belasten, knelpunten aanpakken. Van asielbeleid tot klimaatverandering, van de brug met betonrot tot de losliggende stoeptegel.

Je hebt grosso modo twee types politici: de door visie gedrevenen (links) en pragmatici/realisten (rechts). De visie-jongens hebben meestal goeie bedoelingen en grootse plannen. De pragmatici weten dat politiek ‘boren in hard hout’ (de Duitse socioloog Max Weber) is, waarbij de boor nog wel eens wil uitschieten. Moeizaam werk dat zelden tot nooit het gewenste resultaat oplevert. Uiteindelijk mislukt elke politicus, maar de visie-jongens vaker dan de pragmatici. De belangrijkste reden is dat ze vergeten of niet willen zien dat de realiteit zich zelden schikt naar een plan of fraaie intenties.

De meeste burgers zijn doorgaans realisten. Anders dan hun linkse medeburgers met hun illusies over een ondanks alles maakbare samenleving verwachten ze niet overdreven veel van de politiek. Maar als er teveel problemen blijven liggen die hun directe levenssfeer raken, stikstof, migratie, woningnood, criminaliteit, worden ze narrig. Dat verklaart in grote mate het succes van populisten.

En hoe past de magere opkomst voor de Statenverkiezingen in dat theorietje?

Zolang hun leven redelijk voorspoedig voortkabbelt, is voor de meeste kiezers een keer in de vier jaar naar de stembus voor de Tweede Kamer genoeg. Als ze vroeger tussentijds stoom wilden afblazen deden ze dat bij die andere verkiezingen. Inmiddels zijn er directere kanalen, de sociale media, bij gekomen om ongenoegen kenbaar te maken. De andere verkiezingen hebben die functie verloren en de kiezer zal ze steeds vaker links laten liggen.