De onderhandelende partijen in de kabinetsformatie willen een beknopt regeerakkoord schrijven. Een mooi voornemen, dat in het verleden al ontzettend vaak is gekoesterd. Helaas zijn regeerakkoorden zelden beknopt. Eerder veel te lang, uitonderhandeld tot ver achter de komma en doorgaans voorzien van een ronkende titel. ‘Samen werken, samen leven’, ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid’. Dat werk.

Waarom moet er eigenlijk een regeerakkoord zijn? In beginsel is zo’n afsprakenlijstje van het beleid dat het nieuwe kabinet wil gaan voeren wel handig. Fracties mogen er niet zomaar van afwijken, want dan begint al snel iemand streng te roepen: ‘Staat niet in het regeerakkoord’.

Ook met wederzijdse toestemming gebeurt het zelden dat een kabinet zijn met veel moeite gesloten overeenkomst wijzigt. Een waar pandemonium barstte los aan het begin van Rutte II in 2012. De VVD en PvdA hadden in hun regeerakkoord besloten dat er een inkomensafhankelijke zorgpremie zou komen. Maar dat nivellerende plan leidde tot zoveel rumoer in de achterban van de VVD dat haastig terugdraaien geboden was.

Een akkoord mag trouwens volgens mij niet verhinderen dat partijen zelf blijven nadenken. De neiging tot dichttimmeren is op zich begrijpelijk, maar bijstellingen moeten altijd mogelijk zijn. Vrijwel iedere kabinetsperiode gebeuren er een heleboel dingen die vooraf niet te voorzien waren, en waarover dus ook geen deals zijn gesloten, laat staan gedetailleerde.  Neem de uitbraak van corona of de oorlog in Oekraïne. Wie had dergelijke ingrijpende ontwikkelingen kunnen bedenken toen de voornemens op papier werden gezet?

Een regeerakkoord bestaat overigens nog niet zo heel lang. Tot 1963 was het een onbekend fenomeen. De toenmalige kabinetten werkten met een ‘regeringsprogramma’. De coalitiefracties waren daar niet aan gebonden. Ze hoefden het zelfs niet eerst te bespreken. Toch zaten de meeste kabinetten niet korter dan nu.

In de moderne (nou ja) tijd is er maar één ministersploeg geweest die er geen echt regeerakkoord op nahield. Dat was het omstreden kabinet-Den Uyl, dat aan de macht was in de jaren zeventig. Naast linkse bewindslieden maakten ook christendemocraten er deel van uit, die – in ieder geval pro forma – hun functies uitoefenden los van hun partij. Dit kabinet staat daarom bekend als ‘extraparlementair’, een nogal vage term, die tegenwoordig weer opgang maakt.

Het is een tijdje in de mode geweest om een regeerakkoord niet ‘regeerakkoord’ te noemen maar ‘strategisch akkoord’, ‘hoofdlijnenakkoord’ of ‘coalitieakkoord’. Aangezien er verder niks veranderde, laat staan korter werd, is men kennelijk maar weer teruggekeerd naar de oude benaming.

Volgens CDA-premier Ruud Lubbers – in de tijd toen het CDA nog hofleverancier voor het Torentje was – bestond een regeerakkoord uit niet meer dan  ‘gestold wantrouwen’. Lubbers mocht bekend staan om zijn vage uitlatingen, hier sloeg hij de spijker op zijn op. Coalitiepartijen zijn het zelden eens, anders fuseerden ze wel. Vandaar dat ze heel lang moeten onderhandelen voor ze een kabinet kunnen vormen. Het lijkt wel of het steeds langer duurt voor ze het aandurven.

Ik verwacht niet dat dat verandert nu de PVV de grootste partij in de Tweede Kamer is. Ooit liet partijleider Geert Wilders weten dat een verkiezingsprogramma op een A4-tje moest passen. Ik denk dat hij zich razendsnel van een andere mening heeft voorzien nu het om een regeerakkoord gaat.