Jaren geleden sprak ik regelmatig met een Joodse kennis over de toestand in Israel. Hij had er een aantal jaren gewoond en was gedesillusioneerd teruggekeerd. Hij vond het leven er hard en rauw en geen plaats om zijn dochter te laten opgroeien. Maar hij maakte zich vooral zorgen over de democratie. Die werd van alle kanten bedreigd. Niet alleen door de Arabische buurstaten maar ook en steeds meer van binnenuit.

Israel werd vanaf haar stichting in 1948 gezien als een voorpost van het Westen. ‘Een democratisch eiland in een zee van Arabische dictaturen’, zoals het destijds nogal pathetisch heette. Dat was van meetaf aan een te rooskleurige voorstelling van zaken, zei hij. Een staat met een exclusief Joods karakter kon per definitie geen democratie zijn. De niet-Joodse medebewoners, de Palestijnen, waren per definitie tweederangs burgers. Als de Joodse meerderheid weigerde hun rechten  te respecteren, zou Israel een apartheidsstaat worden. Net als Zuid-Afrika.

Die gesprekken vonden plaats tijdens de eerste intifada, de Palestijnse opstand in de late jaren 80 van de vorige eeuw. Zijn standpunt was niet uniek. Veel Joodse intellectuelen hadden dezelfde zorgen. Over het nederzettingenbeleid, het rabiate nationalisme, de groeiende invloed van het orthodoxe jodendom en de radicalisering van de Palestijnen. Rond die tijd vestigde menigeen zijn hoop op de twee statenoplossing: naast  Israel een Palestijnse staat op de westelijke Jordaanoever en in de Gaza strook. Of die staat enige levensvatbaarheid kon hebben, kwam nauwelijks aan de orde. Het was de placebo waarin men uit alle macht, tegen de klippen op wilde geloven. Er wordt nog steeds vermoeid lippendienst aan bewezen.

Die kennis is inmiddels overleden en soms vraag ik me af, wat hij van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren zou hebben gevonden. Hij had een wrang gevoel voor humor, zodat ik me iets kan voorstellen in de trant van ‘ze hebben me niet teleurgesteld’. Dat geldt zeker voor premier Benjamin Netanyahu, zijn bete noir en, met onderbrekingen, inmiddels 16 jaar premier.

Netanyahu is een rasopportunist, een pseudo-Sterke Man, voor wie politiek overleven het hoofddoel is geworden. Hij is altijd bereid geweest tot deals, variërend van weinig fris tot louche, om aan de macht te komen en te blijven. Dat strekte zich tenslotte ook uit tot de privésfeer, zodat Netanyahu, – ‘Koning Bibi’ voor zijn fanatieke aanhang -, zich nu wegens corruptie moet verantwoorden voor de rechter. Dat proces zou een, het (?),  motief zijn geweest om een coalitie aan te gaan met de nationalistische, racistische en orthodoxe partijen die tot voor kort niet binnen een straal van 10 km van het pluche mochten komen. Minister voor nationale veiligheid Ben Gvir is een extremist en fundamentalist die je als allerlaatste de nationale veiligheid zou toevertrouwen.

Nu zijn ze bezig met de sloop van de rechtsstaat. Israel heeft een voor onze begrippen onvoltooide staatsinrichting. Het heeft geen grondwet, geen Eerste Kamer en geen Constitutioneel Hof. In die laatste leemte wordt voorzien door het Hooggerechtshof dat in de loop der jaren is uitgegroeid tot de bewaker van de democratie en het laatste bolwerk tegen extremistische fratsen. Daarom moet het Hof ‘hervormd’ worden, dat wil zeggen, de tanden moeten worden getrokken.

Veel Israeli’s zijn bang dat dit nog maar het begin is en Israel afglijdt naar een ‘illiberale democratie’. Voor illiberale democraten zijn verkiezingen alleen meer dan genoeg. De andere fundamenten van de democratie,  onafhankelijke rechtspraak, vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid en respecteren van minderheden, zijn obstakels die uit de weg geruimd moeten. Verkiezingswinst is voor hen de vrijbrief om ongehinderd hun gang te kunnen gaan.

Tegen deze aanslag op hun democratie zijn honderdduizenden Israeli’s de afgelopen maanden de straat op gegaan. Maar hoe representatief zijn de beelden die we dagelijks te zien krijgen? Want hoe indrukwekkend die demonstraties en protestmarsen ook zijn, er waren ook demonstraties van voorstanders van de ‘hervorming’. Misschien minder massaal, maar wie die steunbetuigingen aan Netanyahu en co negeert, miskent de polarisatie die het land verscheurt.

In de VS hebben sommige politici en prominente Joodse opinieleiders de illusie dat Washington Netanyahu tot de orde kan roepen. De VS hebben een  ‘speciale relatie’ met Israel, de enige vriend in het Midden-Oosten, en maken elk jaar miljarden over voor steun aan het leger. Die voornamelijk Democratische politici en opinieleiders eisen dat president Joe Biden (Democraat) ingrijpt. Desnoods door beperking en als het niet anders kan intrekking van die steun. Zelfs als Biden dat zou willen, – hij moet ook aan de Joodse kiezers denken die traditioneel op de Democraten stemmen -, zullen de Republikeinen hem dwarsbomen. De Republikeinen hebben zich opgeworpen als de bondgenoten door dik en dun van Netanyahu in wie ze een Trumpiaanse geestverwant zien.

Voor een relatie als met Israel hebben de Amerikanen een geweldige uitdrukking: ’the tail wags the dog’ (de staart kwispelt de hond). De kleine partner is de baas en de grotere, veel machtigere, gaat daarmee akkoord. Israel kan zich daardoor nog steeds veroorloven de wensen van de VS straffeloos naast zich neer te leggen.

Maar zelfs als Washington zou willen ingrijpen, is het de vraag of dat raadzaam is. Uiteindelijk moeten de Israeli’s hun eigen democratie verdedigen. En als de democraten het onderspit delven, is dat tragisch, absoluut, maar een buitenstaander, hoe machtig ook, kan dat niet voorkomen.