Je hoort soms dat iemand ‘het geweten’ wordt genoemd. Van zijn partij, zijn organisatie en soms zelfs van zijn land. Vaak ben je dan geneigd te denken: tuttut, kan het, bij alle verdiensten, niet iets minder? Dit is wel erg veel chocoladekant. Maar in het geval van de zondag op 90-jarige leeftijd in Kaapstad overleden Zuid-Afrikaanse aartsbisschop Desmond Tutu is het terecht.

Het ware geweten gaat te werk zonder aanzien des persoons. Voor Tutu betekende dat in laatste instantie dat het niet uitmaakte of je blank of zwart was. Je had je te verantwoorden voor je (mis)daden. Of je die begaan had in naam van het blanke apartheidsregime of als ‘vrijheidsstrijder’ van de zwarte bevrijdingsbeweging ANC was met aftrek van eventuele verzachtende omstandigheden uiteindelijk niet van doorslaggevend belang.

De blanke onderdrukkers waren zijn eerste en grootste tegenstanders. Ze stonden vooraan in de rij. Na de invoering van de democratie in 1994 waren de corrupte en incompetente ANC-despoten aan de beurt. Tutu maakte geen onderscheid.  Principes hadden bij hem geen kleur en/of partijkaart.

Wie een ‘geweten’ is, wordt geacht streng en formeel te zijn. Helemaal als hij een geestelijke is. Hij de bovenmeester van de natie die niet schroomt zijn schapen de levieten te lezen. Tutu’s persoonlijkheid paste niet in deze profielomschrijving. Hij was spontaan, opgewekt, ijdel en voorzien van vaak twinkelende ogen en een aanstekelijke lach. Ondanks alles was het leven voor hem geen beproeving, zelfs niet in de donkerste dagen van de apartheid. En hij hield van sport, vooral van rugby, de sport van de Boeren, de blanke Afrikaners.

Tutu was voor niets en niemand bang. Hij worstelde zich een keer door een woedende meute die op punt stond een man te vermoorden. Die man zou een politiespion zijn geweest en dreigde genecklaced te worden. (Necklacing was een gruwelijke dood. Het slachtoffer werd een oude autoband omgehangen, gevuld met brandende benzine of diesel. Soms werden eerst nog de handen afgehakt.) Tutu bevrijdde de man, met gevaar voor eigen leven. Dat geeft moreel gezag een extra dimensie.

In 1976 brak in Soweto, het enorme zwarte township bij Johannesburg, de opstand uit die Zuid-Afrika zou veranderen. Tutu was een van de eersten die dat begreep. Hij ging voorop in het protest tegen de gewelddadige onderdrukking door het regime. Hij kreeg klappen, werd bespoten met traangas en herhaaldelijk gearresteerd. De regering ontnam hem zijn paspoort zodat hij geen campagne kon voeren in het buitenland. Dat was natuurlijk een blunder van de bovenste plank. Tutu werd het gezicht van de antiapartheidsstrijd en wereldberoemd. In 1984 mocht hij de Nobelprijs voor de Vrede ophalen. Hij was na Albert Lutuli de tweede, zwarte, Zuid-Afrikaan. Later zouden Nelson Mandela en de eerder dit jaar overleden F. W. de Klerk, de laatste blanke president, volgen.

Toen Mandela in 1991 na 27 jaar gevangenschap door De Klerk werd vrijgelaten, was Tutu een van de leden van het ontvangstcomité. Over de relatie tussen beide verzetsleiders en belangrijkste Zuid-Afrikanen van hun tijd is veel geschreven en gespeculeerd. Waren ze vrienden? Dat is vermoedelijk teveel gezegd. Ze respecteerden elkaar maar hun karakters verschilden teveel voor een diepere persoonlijker band. Mandela was een aristocraat, koel en afstandelijk; Tutu emotioneel en extravert. De tranen waren bij de aartsbisschop nooit ver weg.

Foto © Dr Peter Magubane

In de jaren tussen Mandela’s vrijlating en de eerste democratische verkiezingen was de ANC-leider de hoofdrolspeler. Tutu stond tussen de coulissen en hield afstand van wat zich op het politieke toneel afspeelde. Met het moeizame gesteggel over de nieuwe democratische grondwet bemoeide hij zich niet. Zijn rol leek uitgespeeld en hij had daar vrede mee. Hij kon weer in de eerste plaats de Anglicaanse aartsbisschop van Kaapstad zijn.

Maar Zuid-Afrika was nog niet van hem af. Na de eerste vrije verkiezingen van 1994 werd de Waarheids- en Verzoeningscommissie in het leven geroepen. De commissie moest de verschrikkingen uit de tijd van de apartheid onderzoeken. Het was gedacht als een soort nationale therapie waarbij men er van uitging dat het blootleggen van trauma’s reinigend en verzoenend zou werken. Als blank en zwart elkaar konden vergeven, zouden ze ondanks alles met elkaar kunnen samenleven. Hoopte men. Het werd een psychodrama van een ongekende intensiteit, waarvan je je kon afvragen of de broze saamhorigheid dat wel aankon. Tutu was voorzitter van de commissie en hield het bij de vaak hartverscheurende getuigenissen niet altijd droog.

Het ANC was na de verkiezingen de alleenheerser in Zuid-Afrika. De hoop dat het land niet als zoveel andere Afrikaanse landen zou wegzakken in incompetentie en corruptie werd nog sneller dan sceptici verwachtten de bodem ingeslagen. Wat niemand voor mogelijk hield, lijkt te zijn uitgekomen. Zuid-Afrika staat er misschien nu slechter voor dan tijdens de apartheid.

Na het aftreden en de dood van Mandela was Tutu de laatst overgebleven morele instantie. ‘Veel, te veel van onze mensen leven in mensonwaardige omstandigheden. Die armoede is een kruitvat’, oordeelde hij over het bewind van Mandela’s opvolger Thabo Mbeki. Over diens opvolger, de tomeloos corrupte Jacob Zuma, was hij nog vernietigender. ‘Er komt een dag dat we gaan bidden dat het ANC bij verkiezingen wordt weggevaagd’. Misschien is het een aansporing voor de huidige president, de evenmin van corrupte smetten vrije Cyril Ramaphosa,  het eindelijk beter te doen.

Nelson Mandela noemde Tutu eens ‘de stem van de stemlozen’. Zuid-Afrika zal die stem node missen.