Dat je voorzichtig moest zijn met vuurwerk wisten we, maar dat je er een oog, vinger of een hand door kon missen, is nooit in ons opgekomen. Pas begin jaren tachtig waarschuwde de Stichting Ideële Reclame, SIRE, voor het eerst voor de gevaren en kwam in 1989 met de slogan: “Je bent een rund als je met vuurwerk stunt.”

Knallen! We waren er gek op. Dertien jaar waren we in 1957. We pikten lucifers uit het keukenkastje en schraapten er de zwavelkoppen af. We vulden er een moer tussen twee bouten mee, aanschroeven, touwtje met een lap eraan en hupsakee omhoog gegooid. Bij de landing: knal. Nou ja, knalletje.

Jan Kok, de buurjongen, had vuurwerk van zijn oudere broer gekregen: vijf rotjes, een gillende keukenmeid en een kanonslag. Een kanonslag! Kanoertjou, dat beloofde wat. Spannend, want we waren te jong om het te mogen afsteken. Wanneer een willekeurige volwassene je ermee zag, was je de klos. De sociale controle in die tijd was groot.

Jan hield de gillende keukenmeid in zijn hand, terwijl hij hem aanstak met een lucifer. Op het laatste moment gooide hij hem in de lucht. Fluitend kwam het projectiel op ons af, we stoven uiteen. In Jans broekzak(!) was het lontje van de kanonslag tot een minimaal puntje afgebroken. Bij het aansteken ging het af voordat hij zijn hand had teruggetrokken. Hij hield er een zere plek aan over.

We liepen naar het schoolplein. Bij de houten buitenbrievenbus wierp Jan een rotje naar binnen. Het rotje van toen, geeft in de oren van de moderne vuurwerkafsteker een bescheiden knalletje, maar de gevolgen voor de brievenbus waren groot. Verbijsterd zag ik, hoe het uit elkaar klapte en de post er geschroeid uit viel. Van de lol begreep ik niets en zei dat ook. Het maakte geen indruk. Zijn laatste rotje gooide hij in een brievenbus van de PTT.

We zijn meer dan zestig jaar verder. Ik zit voor de televisie en zie hoe de politie, ambulances, brandweer met knallend en uiteenspattend vuurwerk worden bekogeld.

Knallen. Leuk. Hartstikke leuk. Maar zo?