‘Wonderdokters’, strijkers, zieners, kwakzalvers; ze hebben allemaal iets magisch. Ook nu nog, hoewel we – dankzij betaalbare handboeken-met-kleurenillustraties en een onuitputtelijk internet – onze eigen medicijnman/apotheker zijn geworden.
Elk buikkrampje, pijnscheutje en puistje zoeken we op in de medische encyclopedie-on-line, of op de website van de thuisarts.nl .
En als we daar niet (veel) wijzer van worden kunnen we altijd nog naar de eigen huisarts…

Het omgekeerde wordt zeldzamer.
Veel huisartsen hebben steeds minder tijd voor tijdrovende huisbezoeken.
Open spreekuren zijn zeldzaam geworden; bijna alles moet op afspraak en voordat je die kunt maken sluit je doorgaans aan in de telefonische wachtrij. Want er zijn vrijwel altijd zieke wachtenden voor u.

Er dreigt een tekort aan huisartsen. Velen hebben al een patiëntenstop ingesteld.
In kleine, wat ver afgelegen dorpen, is zelfs geen vaste huisarts meer.
Telefonische consulten zijn heel normaal geworden. Maar ook dan krijg je soms van de assistente, in plaats van de arts zélf, te horen wat je om te beginnen moet doen.

Bij onze verhuizing van Gent naar Veenendaal, alweer een aantal jaren geleden, heb ik vrienden een plezier gedaan met het standaardwerk ‘Eigen aard, ‘n veelzijdig overzicht van het Vlaamse volksleven’, van professor Karel Constant Peeters (1903-1975).

Het is een wonderlijk boek. Vooral als het gaat over gebruiken om allerlei kwalen en kwaaltjes aan te pakken. Ik heb er toen een paar pagina’s uit gekopieerd, meer ter vermaak dan ter lering.

Neem bijvoorbeeld de tering, zoals tuberculose vroeger werd genoemd.
Die ziekte hebben we, althans in ons land, inmiddels redelijk onder de knie. Maar toch niet dankzij die halve lepel schelpslakkenslijm vermengd met suiker, die de arme teringlijder vroeger om het uur in moest nemen?

Het woord tering is blijven bestaan, zoals in teringherrie. En soms hoor je iemand roepen dat je de tering kunt krijgen. Maar gelukkig hebben die het niet voor het zeggen.

‘Wonderdokters’ en kwakzalvers hadden in het verre verleden recepten voor veel kwalen, zoals keelpijn.
Maar wie haalt het nu nog in z’n hoofd om bij keelpijn een dun linnen zakje met levende wormen rond de keel te dragen?
Of velletjes uit de maag van een kip in water of thee te laten trekken om met dat brouwsel van je maagkrampen af te komen?
Bij het idee alleen al krimpt je maag in elkaar.

Kennelijk staken sommige Vlamingen, lang geleden…, een pijnlijk ontstoken vinger in de bek of de ingewanden van een kikvors.
Wie aan geelzucht leed moest een open gesneden vis tegen de maagstreek leggen en oud bier (of Rijnwijn) met een brij van duizend fijngestampte duizendpoten drinken.

Een ontstoken oog? Geen paniek: gewoon een levende duif in de lengte doorsnijden en één helft met de binnenkant op het ontstoken oog leggen.
Dat zou dan moeten helpen.
Wat je met die andere halve duif moest doen wordt niet vermeld…

Wratten. Nog zo ’n verschijnsel: maak met een beetje vers ongezouten varkensvet een kruisje boven de wrat, ga dan naar een plek waar je nooit eerder was en begraaf daar dat varkensvet. Zodra dat vet vergaan is, is ook de wrat weg…

Of raak je wrat even aan met een muntstukje dat je vervolgens in het wijwatervat gooit in een kerk waar je nog nooit bent geweest.
Kerken waar het wijwater is opgedroogd tellen niet mee…

Je kunt wratten tegenwoordig eenvoudig laten wegbranden, maar het is natuurlijk spannender en stukken goedkoper om ze te bedekken met de soft-erotische binnenkant van een verse tuinboon, of ze te bedruppelen met wat paardenpis, zoals het in het naslagwerk van prof. Peeters plastisch wordt beschreven.

Kortom:
‘Houdt hoofd en hersens koel,
handen en voeten warm,
gesmeerd zij maag en darm,
mond en achterpoort open
en laat de doktoors lopen’.