Omdat ik niet zuiver genoeg kon zingen, geen wijs kon houden en geen noten kon lezen mocht ik niet bij het kinderkoor van onze parochie in het Eindhovense stadsdeel Strijp. Daar had de dirigent – tevens de hoofdonderwijzer van de lagere school – natuurlijk groot gelijk in: een kinderkoor kan geen valszangertjes gebruiken, die vallen uit de toon.
Maar het voelde niettemin als een groot onrecht. Tot overmaat van ramp werd ik ook geen misdienaar en ben dus van kleins af aan al naar de zijbeuken van de kerk verbannen.

Ik was een verplicht kerkgangertje, toen naar de kerk gaan nog heel gewoon was…, en
moest in m’n kinderlijke onschuld heel wat bij elkaar liegen om te kunnen biechten wat ik niet had gedaan.
En wat ik eigenlijk wèl had moeten biechten hield ik maar voor mezelf; m’n eigen biechtgeheim, wat natuurlijk niet de bedoeling is van het sacrament van de biecht…

Sindsdien is driekwart eeuw verstreken, als in ’n oogwenk. Dat ik er alsnog over begin komt omdat ik onlangs een interview las met de Friese schrijver en oud-journalist Hylke Speerstra (86). Die heeft als schrijversmotto: ‘Alles gaat voorbij, maar het verleden niet’.

Hij vertelt dat hij bejaardenhuizen in Australië bezocht waar oud geworden Friese emigranten hun nooit vergeten verleden met zich blijven meeslepen.
In een van die tehuizen hing op het prikbord in de hal een briefje met de tekst: ’Mensen gezocht die Fries spreken’.
De receptioniste verwees hem naar een oude man die meer zweeg dan praatte.
Speerstra sprak hem aan in het Fries: ‘Tinke jo’s nachts noch wolris oan Fryslân?’.
Toen hij dat hoorde begon hij zachtjes te huilen : ‘Ik tink altyd oan Fryslân’.

Op de kop van de Wilhelminakade in Rotterdam staat nog steeds het iconische voormalige hoofdkantoor van de Holland-Amerikalijn, thans een bijzonder hotel-restaurant, New York. Vanaf die kade zijn ze vertrokken, de duizenden en duizenden Nederlanders naar zo ver mogelijke landen van belofte: Amerika, Canada; en vanaf andere pieren naar Australië en Nieuw-Zeeland, zelfs naar Zuid-Amerika.
Op zoek naar werk, naar een goede toekomst voor hun kinderen.
Hartverscheurend zijn de beelden van de achterblijvers die hun geliefden uitwuiven in het weg gestopte besef dat het een afscheid voor voorgoed kon zijn.

Onze inmiddels overleden familieleden Teun en Riet zijn met hun eerste kind Teuntje kort na de bevrijding ook op de boot gestapt, naar Canada. Ginds pasten ze hun namen aan: Teun werd Tom, Riet werd Lucy en Teuntje werd Frank, alles ter wille van een snelle inburgering.
Het is lastig, moeilijk en hard geweest in die beginjaren, maar alles in het belang van hun uiteindelijk vier kinderen. Drie in Canada geboren met ‘gemakkelijke’ namen: Rob, Mary-Jane en Sharon.

Het contact met de familie in Nederland verliep via flinterdunne luchtpostbrieven en bij bijzondere gebeurtenissen en op feestdagen per telefoon, want intercontinentaal bellen was toen duur. Gesprekken vol ingehouden tranen.
Maar na verloop van tijd kwamen de geruststellende foto’s: de spelende kinderen op gazons rondom hun huis zonder bovenverdieping maar met een groot basement, hun ‘slee’ van een auto, de eerste koelkast.

Ze waren intens gelukkig met elkaar toen ze vertrokken en ze zijn het ginds gebleven; thuis gekomen en tegelijk heel ver van huis…
Als ze in latere jaren op familiebezoek kwamen klonk in hun Nederlands met een grappig Engels accentje heel vaag de nostalgie door naar toen: Lucy naar haar jeugd aan de Amsterdamse Prinsengracht; Tom naar zijn jonge jaren in Brabant.

Landverhuizers werden de emigranten ook wel genoemd. Alsof ze met huifkarren op zoek gingen naar een ongewisse toekomst. Ze gingen met de boot of het vliegtuig, reisden met treinen en bussen. Maar de toekomst was inderdaad nogal ongewis. Je moet maar durven…

Er was moed voor nodig en héél veel zelfvertrouwen.
Maar: ‘Als je het lef hebt om vaarwel te zeggen, dan zal het leven je belonen met een nieuw goeiedag’, aldus de Portugese schrijver Paolo Coelho (75).

Ik heb nog steeds grote bewondering voor mensen die besluiten een (nieuw) leven te beginnen zoals ze het zich hadden voorgesteld, waar ze van gedroomd hebben. Vertrekken naar elders, zonder weg te gaan…, zoals de dichter Rutger Kopland (1934-2012) het omschreef:
Weggaan kun je beschrijven als
een soort van blijven.
Niemand wacht want je bent er nog.
Niemand neemt afscheid
want je gaat niet weg.