Het slepende stikstofdebat volg ik zonder kennis van zaken, wat interesse en betrokkenheid niet uitsluit. Met kennis van zaken bedoel ik dat ik geen specifiek technische kennis heb van en over die alarmerend hoge uitstoot, behalve dan dat die veel te hoog is. Maar dat begrijpt intussen elk weldenkend mens. Er moet dus op korte termijn iets gebeuren om die uitstoot terug te brengen, maar achtereenvolgende kabinetten hebben de kool en de geit willen sparen en dan roep je problemen over je af.

Gelukkig hebben we heer Remkes. Onze nationale klussenman. Zijn recente stikstofrapport is een schoolvoorbeeld van goed schoolmeesterschap: streng maar begripvol, opvoedend en duidend. Of zijn analyse in de praktijk gaat werken hangt van alle betrokken partijen af, maar vooral van de man die duidelijk leiding moet geven aan de uitvoering. Dat is de minister-president. Maar die heeft het de afgelopen jaren wat laconiek laten afweten. Daar was hij niet voor, dat moesten anderen maar opknappen.

Net als met het slepende aardbevingsdossier in Groningen. Dat was werk voor de vakministers; ‘ik was beschikbaar voor gesprekken, ik duw en trek wel eens mee maar ik neem het dossier en de regie niet over. Dat gaat niet’.  Wat ’n armoedig verweer; een schoolvoorbeeld van falend leiderschap.

Er was één aspect in het rapport-Remkes dat me nog steeds bezig houdt en dat is zijn opmerking over de kloof tussen stad en platteland, meer specifiek de Randstad en de rest van het land. Die is moeilijk te omschrijven en berust vooral op gevoel.

De stedeling voelt zich al sinds eeuw en dag verheven boven de plattelanders, meestal boeren. Wie in Eindhoven woont – toch niet echt een wereldstad – kijkt nog altijd neer op Helmond en inwoners.

Heel veel Fransen die niet in Parijs wonen hebben een hekel aan Parijzenaars. Voor echte Weners is de Mozartstad Salzburg een provinciaals nest. Vraag aan de Italianen van Sicilië tot de Dolomieten wie van hun landgenoten het meest irritant zijn en ze wijzen eensgezind naar Rome, naar de Romeinen. En veel Vlamingen en Walen moeten niets van Brussel en de Brusselaars hebben.

En dichter bij huis? Van hetzelfde laken een pak: wie driehoog achter ergens in Amsterdam woont met zicht op een blinde muur voelt zich bevoorrecht boven de mensen die in de provincie (moeten) wonen. Het is kenmerkend voor hoofdstedelingen, voor zover ik uit eigen ervaring en waarneming weet.

De Nobelprijs voor de Literatuur ging dit jaar naar de Française Annie Ernaux, een provinciaalse (!), uit het Normandische Yvetot. Vóór haar literaire doorbraak werd Ernaux in vooral rechtse media laatdunkend ‘die onderwijzeres uit de provincie’ genoemd.
Ik vind het een typerend voorbeeld van de kloof tussen stad en platteland die Remkes signaleert. Alsof er uit de provincie iets goeds kan komen…

De trek van het platteland naar de stad is altijd groter geweest dan omgekeerd. In de stad gebeurde het; daar was werk en vertier, daar was cultuur en kon je rijk worden, als je geluk had tenminste, want je kon er evengoed creperen van de honger.
Toch trokken vorig jaar zo’n 75.000 mensen van de stad naar het platteland, weg uit de hectiek van de grootstad. Op zoek naar de menselijke maat, de rust en de natuur.

Frans Wijnands, Levi Weemoedt

Levi Weemoedt
(foto Artie Wapenaar)

‘In de stad zie je veel mensen weinig. In een dorp weinig mensen veel. Dat laatste is goed voor je gezondheid’, constateerde Lévi Weemoedt (1948). Wim Sonneveld zong over het dorp van zijn vader en in die geest schreef ook Frans Hoppenbrouwers (1940-2013) een gedicht, vol nostalgie. Hij was jarenlang stadsdichter van Valkenswaard en hij doelde ongetwijfeld op dat dorp toen hij schreef:

Een dorp om onbevangen in te wonen
voor oud van dagen en jong van hart,
maar wie een feest met alles mag verwart
dient onverbiddelijk berouw te tonen.

Zo zijn de wetten hier vanouds ontstaan:
gastvrijheid heeft het allereerste recht,
maar wie alleen aan eigen regels hecht
mag rekenen op een streng vermaan.

Wij stellen leven naast het laten leven
als uitgangspunt bij alles wat we doen,
en nemen is niet méér in tel dan geven.

Toch zit er ook een smet op ons blazoen:
het dorpse zijn we gaandeweg verloren,
wij moesten bij de stadse wereld horen.

Er zit ook een smet op het kabinets-blazoen: niets willen weten van de dorpse wereld…