De nicht van mijn moeder, aunt Mary, trouwde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Engeland met een Zuid-Afrikaanse marineofficier, uncle Dick. Op bezoek bij mijn ouders in 1984 nodigen zij mij uit om bij hen in Zuid-Afrika te komen logeren. Ik ben niet enthousiast vanwege de in 1948 door Hendrik Verwoerd ingevoerde Apartheid en het Bloedbad van Sharpeville waarbij de politie tijdens een vreedzame demonstratie 69 zwarte demonstranten doodschiet. Volgens uncle Dick is er in de praktijk weinig van de Apartheid te merken, want president Frederik de Klerk zou er een einde aan gaan maken. (Zes jaar later, in 1990, gebeurt dat ook). Ik laat mij overhalen.

In de auto van Johannesburg naar Krugersdorp waar mijn oom en tante wonen zie ik onderweg borden met “Net nieblankes / Non-Europeans only”, “Vir gebruik door blankes / For use by white persons” en “Busstop for Non Whites”. Volgens oom Dick geldt dat niet meer, maar als ik bussen voorbij zie rijden met geen enkele witte passagier en later in de week op de deur van een kroeg lees “No dogs / No blacks” vraag ik mij af, of mijn besluit om te komen logeren wel zo verstandig is geweest.

Neef Douglas komt langs met een revolver op zijn heup. Ik vraag hem ernaar, maar hij doet of hij mij niet hoort.

‘Heb je al kennis gemaakt met Douglas?,’ vraagt mijn nicht later in de week.

‘Heb ik,’ antwoord ik.

‘Did he wear his gun?’

‘He did.’

Schaterlachend roept zij: ‘Had ik eigenlijk niet hoeven vragen.’

Douglas nodigt mij uit om een eindje te gaan rijden. Onderweg zet hij een blauw zwaailicht op het dak van de auto. Niet veel later rijdt hij een kazerne binnen. Omdat het zondag is, zijn er geen officieren, wel zwarte soldaten, die zich rot schrikken bij het zien van onze auto met het zwaailicht. Douglas stapt uit. De mannen gaan in houding staan, hij praat tegen hen. Zij kijken bedrukt.

‘Waarom waren we hier?,’ vraag ik bij het wegrijden. ‘Heb je iets te maken met het leger?’

‘Nee, dat niet, maar altijd goed me even te laten zien.’

Ik ben uitgenodigd voor de lunch bij Douglas thuis. Op een tafel ligt een uniform. Zodra Douglas mij ziet, begint hij aan de kraag en de knopen te friemelen. Hij blijkt lid te zijn van de vrijwillige politie.

‘Wat doe je bij de vrijwillige politie?,’ vraag ik.

Go where the action is.’

Which action?’

‘Demonstraties,’ antwoordt hij.

(Wordt vervolgd)