De man bestelde een dozijn escargots, zwierig als een Bourgondiër en met de kennelijke honger van een boer uit Picardië.
De ober zette even later gracieus een groot bord met twaalf slakkenhuisjes op tafel en trok zich discreet terug.
De gast begon aan zijn maaltijd en legde de eerste schelp terzijde omdat er niks in zat.
Kan gebeuren. Op ’n dozijn kijkt men niet op ’n slakje minder…

Maar naarmate hij de andere slakkenhuisjes onderzocht, bleek het ene na het andere onbewoond en dat werd hem te gortig.
Terecht, want de klant is immers koning. Op zijn driftige roepen schoot de ober toe, beleefd informerend waarmee hij van dienst kon zijn.
’Ober, ik bestel een dozijn slakken en alle huisjes zijn leeg!’.
‘Rustig mijnheer, een ogenblikje, komt allemaal voor mekaar. Die beestjes kunnen niet ver weg zijn’….

Het is altijd wel wat. Bij de doorsnee-Chinees krijg je veel te veel voor betrekkelijk weinig geld, in het eetcafé om de hoek ruiken de bitterballen naar rundvlees maar zijn er niet mee gevuld. En bij het xx-sterrenrestaurant krijg je voor betrekkelijk veel geld weer weinig op je bord.

De week begon in mineur, ook al was er veel kleurrijk uiterlijk vertoon. Straten en pleinen vol uniformen; veel rood. In de dagvullende uitvaartceremonie van Elizabeth II heb ik met bewondering gekeken naar de acht dragers van de lijkkist: jonge leden van de rood-ge-uniformeerde Grenadier Guards, een elite-eenheid binnen de Britse strijdkrachten. Vijf van hen waren, kort na het overlijden van Elizabeth, terug gehaald uit hun tijdelijke standplaats in Irak om de kist te dragen.
En ik keek naar die 142 matrozen, uiteraard in marineblauw en een beetje wit, die de affuit met daarop de kist trokken en begeleidden.
Het zou passen in de humor van Elizabeth als ze voor die zeelui, in haar laatste wil, als dank voor bewezen diensten de oude piratenkreet had opgenomen: ‘Yo ho ho, en nu ’n vat rum voor de bemanning!’.

Dichter bij huis beleefden we een sobere, sombere Prinsjesdag; wel is waar in een theater, maar er werd in de Koninklijke Schouwburg geen blijspel opgevoerd. Kommer en kwel.
Zelfs een vers van de heilige Teresa van Avila (1515-1582) zal lang niet iedereen gerust stellen: ‘Nada te turbe, nada te espante’; ‘Niets zal je verontrusten, niets zal je bang maken’. Maar lang niet iedereen heeft dat berustende Godsvertrouwen.

Er is dit jaar tot diep in de nacht geschreven aan de Troontrede. ‘Schrijven is kijken met je ogen dicht’, heeft de onlangs overleden schrijver/dichter Remco Campert eens gezegd. Mooi.
Misschien nog mooier is een daarop aansluitende uitspraak van de Franse schrijfster Marguerite Yourcenar (1903-1987): ‘Creëren is durven kijken in het donker. ‘
Dat geldt voor alle creatieve mensen; van schrijvers tot choreografen. En voor politici…

Mijmeren kun je met open ogen. Je hoeft ze er niet voor te sluiten. Zelfs met je ogen dicht kun je veel ‘zien’, althans voor de geest halen. Maar écht kijken lukt alleen met open ogen.
Ik heb halverwege deze Mijmering een kijkpauze ingelast, ben voor het raam gaan zitten en heb intensief naar buiten zitten kijken. Een kwartier lang.

Om nou te zeggen dat ik niet uitgekeken kwam is wat overdreven, maar er was vertrouwd veel te zien:

Achterbuurman Gerrit die voor de zoveelste keer voorbij wandelt met zijn twee mini-hondjes. Hun drolletjes van het formaat konijnenkeutels vindt hij de moeite van het oprapen niet waard.
Ik kijk naar de geelbruine boomblaadjes die neerdwarrelen op het al even bruin geworden gazon, naar de blonde thuiszorg die in haar frisse wit-blauwe outfit voorbij fietst; twee vlinders die elkaar achterna fladderen in de herfst van hun leventjes, zelfs een late hommel; de pakjesbezorger aan de overkant van het plantsoen, joelende schoolkinderen op weg naar huis, de zon die verstoppertje speelt met verschuivende wolkenpartijen; een duif knikkend op zoek naar wat eetbaars en het vertrouwde troepje kraaien.

Op het bankje in het plantsoen zit een man te bellen. Hij zit er vaker. Ik ken hem van zien uit de verte en ik zou hem kunnen horen als ik buiten ging zitten.
Het is een Pool, die niet praat maar schreeuwt.
Veel mensen praten nu eenmaal harder dan normaal als ze telefoneren, ongeacht of ze in de HEMA rondlopen, in een volle trein zitten of op ’n bankje in het plantsoen.

Bankjes in ’n plantsoen zijn vooral bedoeld om rustig te genieten van de omgeving, het uitzicht en van wat er voorbij loopt, kruipt of vliegt.

Voor wie die rust zoekt is de Amerikaanse schrijver Ron Arnold een ideale bankgenoot, getuige zijn uitspraak:
‘Luister, als je geen zin hebt om te praten kom dan even bij me zitten.
Ik kan vloeiend zwijgen’.