Recensies zijn een vast onderdeel van elke krant. Bijna dagelijks. Meningen zwart op wit, over muziekuitvoeringen en toneelvoorstellingen, over boeken en ballet, over schilderkunst, films en tentoonstellingen; kortom: over alle publieke vormen van kunst.
Recensenten prijzen uitvoerende kunstenaars de zevende hemel in of sabelen ze meedogenloos neer.
Op grond waarvan eigenlijk? Goeie vraag.
Voetbaltrainer en oud-bondscoach Louis van Gaal had er een handje van om journalisten publiekelijk te kak te zetten als zij op persconferenties kritische vragen stelden over de werkwijze, tactiek, opstellingen en spelerswissels van de bondscoach: ‘Ben ik nou degene die zo slim is, of ben jij nou zo dom?’
Louis vindt dat er geen stomme vragen zijn, maar wel stomme mensen. En dat zijn dan uiteraard vooral mensen (journalisten) die een andere kijk op het spel hebben. ’t Is maar hoe je het bekijkt…
Moeten journalisten, die anderen beoordelen, het zelf beter kunnen? Natuurlijk niet.
Een muziekrecensent die de solopartij van een violist afkraakt hoeft zelf niet beter viool te kunnen spelen. Als hij – behalve een goed gehoor… – maar grondige kennis van zaken heeft; verstand van muziek.
Dat geldt voor alle soorten van recensies/besprekingen/verslagen.
Dus als je de ballen verstand hebt van voetbal moet je er niet betweterig over schrijven.
Dàt gebeurt wel op de social media, waar iedereen blijkbaar van alles verstand heeft.
Maar het is voor veel mensen toch wat merkwaardig: bij een willekeurige voorstelling zitten er een paar honderd mensen in de zaal die allemaal hun eigen mening hebben over wat ze gezien en gehoord hebben en praten daar over.
Maar slechts één van hen, de recensent, schrijft zijn mening op en zet die in de krant.
En op grond daarvan besluiten talloze lezers om die voorstelling ook te gaan zien, of juist niet.
Ander voorbeeld: als ik hoofdredacteur was zou ik de culinaire rubriek en bijbehorende restaurantbesprekingen niet toevertrouwen aan een redacteur die het verschil tussen een zilveruitje en een framboos niet kan proeven, maar aan een gespecialiseerde redacteur (m/vr) die in z’n eigen keuken iets meer kan dan een ei bakken.
Iemand dus, die op welke manier dan ook, kennis van zaken heeft vergaard. En op niveau met topkoks kan praten.
Gelukkig dat er de afgelopen decennia steeds meer specialisten op redacties zitten, zoals bijvoorbeeld op de financieel/economische redacties.
Want als je niet voldoende weet over het onderwerp waar je over schrijft dan ook hou je niet alleen jezelf, maar ook de lezers voor de gek.
En die hebben in toenemende mate toch al minder vertrouwen in journalisten en hun schrijfsels, zo blijkt uit de ene na de andere steekproef.
Maar is het eigenlijk altijd al niet zo geweest? Het gevleugelde gezegde is toch dat de krant de leugens in het land brengt…?!
De Amerikaanse president Thomas Jefferson (1743-1826), mede grondlegger van de Verenigde Staten, heeft eens gezegd dat ‘advertenties de enige waarheden in een krant zijn waar men van op aan kan’.
Maar met alle respect voor Jefferson is dat niet helemaal waar, want ook in advertenties wordt wel eens met de waarheid gesold.
Het alom en steeds meer opduikende nepnieuws maakt het voor de lezer niet gemakkelijker. ‘De leugen vliegt, de waarheid komt er hinkend achteraan’. Het is de Britse variant op wat wij zeggen: ‘Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel’.
Maar ja, wat is de waarheid? Wat is waar?, wat is nep?, wat is half waar?, wat is helemaal gelogen?
De eerste, inmiddels legendarische hoofdredacteur van het gezaghebbende Amerikaanse weekblad Time, Henry Robinson Luce, was daar heel duidelijk over: ‘Objectiviteit is een mythe. Wij vertellen de waarheid zoals wij die zien’.
Zo heeft iedereen z’n eigen waarheid, en dat geldt al helemaal voor recensenten…
Geef een reactie