Soms lijdt de politiek aan de maakbaarheidsillusie. Dat is het idee dat je de toekomst kunt plannen en die plannen ook nog tot werkelijkheid kan maken. Totalitaire staten waren dol op plannen. Stalin had zijn vijf-jaren-plannen, Hitler o.m. een vier-jaren-plan en Mao had zijn Grote Sprong Voorwaarts. Met die plannen ging voortdurend veel en vaak alles mis. Dat lag volgens Stalin nooit aan de plannen, maar aan sinistere krachten die de uitvoering saboteerden. Dat waren de kapitalisten en hun handlangers in zijn eigen partij. Met die lieden liep het steevast slecht af.

De maakbaarheidsillusie is evenmin aan de democratieën voorbij gegaan. Het nam natuurlijk geen totalitaire vormen aan zoals in de Sovjet Unie, Nazi-Duitsland of Mao’s Volksrepubliek. Een democratische regering begreep dat ze de maatschappij niet volgens een blauwdruk kon inrichten. Maar de economie moest gestuurd kunnen worden. Niet helemaal, dat was met een min of meer vrije markt onhaalbaar, maar wel zoveel mogelijk. Dat idee is met name bij sociaaldemocraten nog steeds niet helemaal verdwenen.

Aan dat gedachtengoed hebben we in de polder de planbureaus te danken. De belangrijkste is het Centraal Planbureau (CPB) dat de economische ontwikkelingen voor zijn rekening neemt. Daarnaast heben we landelijk nog het Sociaalcultureel Planbureau (SCP) en het Planbureau voor de Leeefomgeving (PBL), wier activiteiten voor zich spreken.

Die bureaus doen zeker nuttig werk en zonder hun analyses en beleidsssuggesties zou een regering helemaal geen kompas hebben om op te varen. Maar je mag aannemen dat niemand denkt dat de werkelijkheid zich naar de hand van de planners laat zetten. Om bij de zeevaartanalogie te blijven, er zijn stromingen, dieptes en zandbanken die niet of (nog) niet goed in kaart zijn gebracht. En er kunnen nog onverwacht stormen, te denken valt aan pandemieën en oorlogen, opsteken. Kortom, volledige maakbaar- of planbaarheid is een hersenschim.

Niettemin waart een milde vorm van de maakbaarheidsillusie nog altijd rond. Het CPB rekent bijvoorbeeld de verkiezingsprogramma’s van politieke partijen door. Dat is een soort keurmerk. Als het CPB zijn goedkeuring inhoudt, moet de betreffende partij haar huiswerk over doen. Het zijn schijnbewegingen omdat van die verkiezingsprogramma’s zelden iets terecht komt.  In de polder moeten we het doen met coalitieregeringen waar de deelnemende partijen over en weer water bij hun wijn moeten doen. Het resultaat van die concessies is een regeerakkoord dat evenmin de eerste serieuze confrontatie met de werkelijkheid overleeft. Het maandenlange voetjevrijen in achterkamertjes tijdens een formatie baart zelden meer dan een nauwelijks levensvatbare muis.

De meest bizarre manifestatie van de maakbaarheidsillusie is het koopkrachtplaatje.  Ik heb een buitenlander wel eens de bijna religieuze betekenis en plaats in de polder van het koopkrachtplaatje proberen uit te leggen. Het was al een hele toer om op een adequate vertaling te komen. Maar hij leek ‘purchasing power picture’ plus wat nadere uitleg te begrijpen. Hij keek me vervolgens aan of ik en met mij de polderpolitici niet goed snik waren. Politieke partijen die elkaar te lijf gaan over cijfertjes achter de komma, hoewel ze weten dat het nooit meer kan zijn dan een slag in de lucht. Hij was te beleefd om met zijn wijsvinger op zijn voorhoofd te tikken.

De komende weken zullen opnieuw in het teken staan van het koopkrachtplaatje. Het kabinet buigt zich aan de hand van de ramingen van het CPB over de begroting voor volgend jaar. Door de naweeën van corona en de oorlog in de Oekraïne zijn de vooruitzichten somber. De kosten van het levenonderhoud schieten o.m. door de Russische gasboycot door het dak. Het Nationaal instituut voor budgetvoorlichtig (Nibud), dat onderzoek doet naar de huishoudportemonnee van Nederland, maakt zich ernstig zorgen. Niet alleen de lage maar ook inkomens boven modaal komen klem te zitten. Een te groot deel van de inkomsten gaat op aan vaste lasten en boodschappen.

Om te voorkomen dat grote groepen aan de bedelstaf raken, moet het kabinet ingrijpen. Deze operatie heet in het jargon ‘koopkrachtreparatie’ en dat zal bij de opstelling van de begroting prioriteit moeten krijgen. Niet alleen omwille van de sociale rechtvaardigheid. Mark Rutte en co hebben hun handen al vol aan de boerenopstand en grootschalige onrust over de koopkrachtdaling kunnen ze er niet bij hebben.

Dat gaat miljarden kosten en bij alle overeenstemming over de noodzaak van koopkrachtreparatie leidt dat onherroepelijk tot stevige discussies over waar het geld vandaan moet komen en wie hoeveel zal moeten inleveren. Het is een grondregel van de polderpolitiek dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Maar hoe zwaar je die sterke schouders (en wanneer zijn ze sterk?) mag of kan belasten, is in elk geval voor de VVD een heikel punt. Dat zal dus niet makkelijk worden. En waar het kabinet ook mee komt, voor de oppositie zal het sowieso niet genoeg zijn. (Zie ook het artikel van Fons Kockelmans over ‘Twee druppels op een gloeiende plaat’).

Het volledig compenseren van het koopkrachtverlies gaat van zijn leven niet lukken. Zoals Rutte al eerder heeft gezegd, meer dan dan het dempen van de ergste gevolgen zit er niet in. Dat impliceert dat het koopkrachtplaatje voor dit kabinet niet langer de onaantastbare basis is van het inkomensbeleid. In de taaie werkelijkheid van alle dag werkte het toch al niet, maar nu is het het juiste moment om afscheid te nemen van dit restant maakbaarheidsillusie.