Soms overkomt je iets waarvan je direct beseft dat het een diepere betekenis heeft. Van alles wat zelfs maar riekt naar spiritualiteit, krijg ik koude rillingen. Astrologen, Jomanda’s en ander gespuis mogen wat mij betreft verbannen worden naar Oekraïne, Hongarije, (Wit-)Rusland en andere oorden waar corruptie welig tiert, waar mensenrechten en democratie een ‘creatieve’ betekenis hebben. Pak uw glazen bol en fabuleer erop los, zou ik zeggen. En toch, en toch…

Het is niet mijn gewoonte, maar af en toe strijk ik voor het aanbreken van het middaguur neer op een terras. Koffiedrinken doe je maar thuis, ofwel ik bestel dan een Belgisch biertje. Meer specifiek: een dubbel, geeft niet wat, zolang het maar geen laffe Leffe is. Zo ook gisteren, 9 september. Het was nog rustig op de Markt, slechts de Nieuwe Kerk zoog groepen toeristen aan en braakte ze later weer uit. De logeplaatsen – die aan de gevel van café De Engel – waren nog vrij. Vanaf die plek kun je rustig een boek lezen en onderwijl af en toe de ogen opslaan en het publiek zien langskomen. Italianen die denken dat hun ‘mamma’ hen 1600 km zuidelijker moet kunnen horen, Spanjaarden die harde klanken uitstoten waarop de nazi’s uit WO-II jaloers zouden zijn. En af en toe zo’n heerlijk groepje uit Portugal, met die zangerige klanken, die zjees en zjoes. Al die geluiden strelen of pijnigen mijn oren als zij de aandacht opeisen terwijl ik me probeer te verdiepen in Misdaadmanifest van Colson Whitehead. Maar dan de Nederlanders. Zij schuiven met stoelen, kunnen niet besluiten waar plaats te nemen. Die of toch maar iets meer in de zon? Dreinende kinderen. Was er maar een pil voor de man geweest…

Ik dwaal af. Vliegjes. Toegegeven, misschien was ik wat vroeg vandaag. Om 11.00 uur plaatste Emiel al een bokbiertje voor me. De eerste herfstbok van het jaar, van het vat. Schelde Brouwerij. Niet te versmaden. Na drie van die heerlijke blonde negers – excusez, ook ik vind dat het N-woord niet gebruikt moet worden, maar voor donkere bieren en zusjes pilsen (blonde Chinees) moet dat kunnen, ook volgens mijn gekleurde vrienden – dwong mijn blaas me richting toilet. Het rook er naar chloor, Emiel houdt zijn zaak schoner dan de billen van zijn jonge dochter. Nadat ik mijn broek had opengeritst en met een voldaan gevoel de boel de boel liet – wat is dat toch heerlijk, zo’n forse klater – dook er een vliegje op ter grootte van die krengen rond bananen. Drosophila. Dat was het echter niet, daarvoor was het kreng te zwart. Kregelig mikte ik op de plaaggeest en probeerde daarbij niet over de pot te morsen. Wonderwel had ik het klotebeestje binnen twee seconden geveld. Nadat ik mijn piemel had uitgeschud, keek ik voldaan naar het kleine donkere vlekje in de pot.

Vandaag, 10 september ofwel de dag na het vliegje, kreeg ik het verzoek naar Den Haag te komen. Staatsloterij. Het zal wel, dacht ik, en ik drukte de grapjas weg. Die klootzak bleef maar aanhouden, waarop ik uiteindelijk de telefoon opnam.
‘Waarom blijf je me lastigvallen?’
‘U heeft een prijs gewonnen, meneer.’
‘In Spanje zeker, $ 500.000, waarvoor ik alleen maar even mijn rekeningnummer hoef door te geven.’
‘U hoeft niets door te geven, meneer. We nodigen u uit op kantoor. U heeft een van de hoofdprijzen gewonnen.’
Ik dacht aan het vliegje. Verrek, klein kreng, het was een teken.