In een vorig stukje had ik het over het afschaffen van het bewustzijn. Over hoe neuro- en computerwetenschap zich opmaken ons bewustzijn te reduceren tot een volkomen mechanistisch, materieel proces waarover we in feite geen zeggenschap hebben.

Alsof we daadwerkelijk begrepen hebben wat een waterdruppel, een molecuul of een atomair deeltje is. Trouwens mocht die reductie al lukken, dan is dat eigenlijk niet meer dan het verplaatsen van het probleem. Iets wat wetenschap in feite altijd doet. Het ene mysterie vervangen door het andere.

Eerst was er Aristoteles die verklaarde dat voorwerpen vielen omdat ze hun natuurlijke plaats zochten. Waarom wist niemand. Toen kwam Isaac, die naar men zegt zijn inspiratie ontleende aan een appel , die hij op zijn hoofd kreeg. Kijk eens zei hij vol overtuiging, het is de aantrekkingskracht van de aarde die voorwerpen doet vallen. Prachtig, maar wat is dat ‘kracht’ en waar kom die dan weer vandaan?

De fysica is al vele jaren op zoek naar een mysterieus deeltje, dat ze graviton heeft gedoopt en zou kunnen dienen ter verklaring. Maar zou dat ons werkelijk een stap verder helpen?

Kracht is per definitie iets dat op de dingen inwerkt, dat effect heeft. Maar zelf is het geen ‘ding’, net zomin als bewustzijn dat is. Misschien komt het allemaal voort uit de dualistische voorstelling, die we nou eenmaal hebben: bewustzijn-materie, deeltje-kracht, subject-object, fysica-metafysica enz. Als we op zoek gaan naar oorzaken, moeten we het ermee zien te stellen. Want anders zouden we ronddansen in tautologie: voorwerpen vallen omdat het voorwerpen zijn…

Foucault: de mens op het punt te verdwijnen

Terug naar de mens. Het idee dat zijn bewustzijn geconditioneerd door iets dat eraan voorafgaat, is bijlange na niet nieuw. Alleen heeft het nu in de neuro- en computerwetenschap een welkome handlanger gevonden. Een kleine terugblik.

Midden jaren 60 van de vorige eeuw publiceerde Michel Faucault Les Mots et les Choses dat in het Frankrijk van die dagen heel wat opzien baarde. Het gooide een stevige knuppel in het existentialistische bolwerk van Sartre en Co, waarin destijds heel wat filosofisch ingestelde mensen zich schuilhielden.

Zijn boek sloeg in als een bom. Want Foucault betoogde dat de mens op het punt stond te verdwijnen. Niet dat hij meende dat hij op uitsterven stond, zo erg was het nou ook weer niet. Meer dan een goed gevonden literaire provocatie, was het eigenlijk niet.

Foucault doelde op het subject, op het menselijk bewustzijn zo u wilt. Dat had tot dan toe altijd een autonome plaats ingenomen in alles wat we menen te weten. De zetel van de kennis zogezegd. Maar dat bewustzijn ging nu vervangen worden door iets dat ervoor lag en alle cursieve hersensspinsels die we kunnen hebben liet ontstaan.

Hebben we geen geschiedenis?

Voor Foucault ligt elk denken  ingebed in een zekere structuur. Hij stelde zich daarom tot taak die aan het licht te brengen. Vandaar dat hij zijn boek als ondertitel meegaf: een archeologie van het weten. Hij zou die structuur die ons laat denken wat we denken, wel eens even opgraven.

Die onderliggende structuur bepaalt welke vormen van kennis we in een bepaalde cultuurperiode als legitiem beschouwen. Een epistème, (van het Grieks epistêmê = kennis, begrip) noemde hij het.

Foucault steunde daarbij op het werk van de Zwitserse linguïst Ferdinand de Saussure. Die had al gewezen op de mogelijkheid (hij zag ook andere) taal te zien als een aan ons opgelegde structuur, waaraan we ons maar te houden hadden. Noam Chomsky deed er later nog een schepje bovenop met de bewering dat we die linguïstiek structuur bij geboorte meekregen: zijn z.g. universele grammatica, waar later behoorlijk gehakt van gemaakt zou worden.

Foucault breidde die structuur uit als voorwaarde tot alles wat we denken te weten. Elk epistème had zijn idiosyncratische  code, waar wij mensen aan onderworpen zijn. Het heerste over de taal die we gebruiken, over de logica die we hanteren, over percepties en waarden die we hebben. Het schiep de voorwaarden (en tevens de limieten) waaronder iets überhaupt gedacht kon worden.

De mens als autonoom subject had het loodje gelegd. Hij werd gespateld (is het slachtoffer zou je ook kunnen zeggen) van wat een epistème in een bepaald tijdsgewricht van hem maakt.

JP Sartre: transluciditeit…

Dit stond natuurlijk diametraal tegenover wat Sartre had neergepend. Want die had juist de menselijke vrijheid tot een van zijn kernbegrippen gemaakt. Zijn antwoord liet niet lang op zich wachten.

Jean-Paul Sartre répond, schreeuwden de krantkoppen in de herfst van 1966 naar aanleiding van een interview dat hij gaf. Literair Parijs kon weer eens smullen zoals het na de smakelijke polemieken tussen Sartre en Camus niet meer gedaan had. Ik knipte dat artikel uit en las het onlangs weer eens na.

Het is een lang interview en ik licht er hier de meest relevante zaken uit. Sartre ontkent niet dat er structuren zijn, die van invloed zijn op het menselijk denken. Maar Foucault zou verzuimen een verklaring te geven voor het overgaan van de ene structuur in de andere, net zomin als hij uiteenzet hoe we van de ene op de andere gedachte komen. Er zou bij Foucault slechts een staccato opeenvolging van statische structuren zijn. Volgens Sartre ontkende hij de wording, de genese, de geschiedenis zelf.

Toen ik destijds Foucault voor het eerst las, was me al meteen opgevallen dat zijn epistème een zekere overeenkomst vertoonde met de eeuwige, onveranderlijke ideeën van Plato. Plato legt ook niet uit waar die ideeën vandaan komen, net zomin als Foucault zegt hoe zijn structuren ontstaan.

Platode eeuwige, onveranderlijke ideeen…

Later zou de Zwitserse psycholoog Jean Piaget een poging in die richting wagen. Maar hij kwam niet verder dan een pedagogische verklaring. Vanaf onze geboorte zouden we geleidelijk leren ons aan die structuren te onderwerpen. Tot op zekere hoogte kan dat zo zijn.

Maar aangezien de vorm waarin we b.v. onderwijs en opvoeding gegoten hebben, zelf ook een product is van een vigerende structuur, kan hiermee de oorsprong ervan niet verklaard worden. Sartre noemde het een logisch schandaal, door er op te wijzen dat geen enkele structuur het kan stellen zonder een zekere praxis.

Voor hem kon het bewustzijn nooit uitsluitend passief iets ondergaan. Om een structuur als zodanig te herkennen moet de mens, d.w.z. het subject, een bewuste inspanning doen. Die inspanning is op haar beurt weer van invloed op de structuur. En daar heeft hij weet van. Hij is nooit in fase met de structuur waarin hij leeft. Transluciditeit noemde Sartre het. Vandaar dat hij Foucault verwijt de geschiedenis te ontkennen, omdat hij geen oog zou hebben voor het wordingsproces.

het gedecentraliseerde bewustzijn….

Natuurlijk heeft ook het existentialisme haar ongerijmdheden en inconsistenties. Filosofie komt net als andere wetenschappen nooit af. Een bepaalde manier van denken kan het een tijdje goed doen, maar daarna richt de aandacht zich op iets anders. Zonder dat de ongerijmdheden van het vorige denksysteem zijn opgelost.

Voor Foucault: had het menselijk intellect in het structuralisme een nieuwe ‘passie’ ontdekt. Ik houd wel van dat woord. Eerst gingen we joggen in de vrije natuur, nu doen we liever een op de plaats ‘work-out’ in een gym. We geven ons hartstochtelijk over aan een nieuwe hobby.

En die nieuwe passie zou van grote invloed blijken op de manier waarop de neuro- en computerwetenschappen het bewustzijn thans proberen te verklaren. Om het in structuralistische termen te zeggen: het schiep de voorwaarden daartoe. Want ook zij buigen zich over een gedecentraliseerd bewustzijn, dat uitsluitend passief kan ondergaan.