Elke tijd heeft zo zijn eigen ideologie en de onze kenmerkt zich door het grote vertrouwen in kunstmatige intelligentie. Het werd me weer eens duidelijk uit het commentaar van een lezer op een bijdrage die ik een dag of tien geleden plaatste op dit blog.
Daarin nam ik stelling tegen de uitspraak van Harari, dat computers meer van ons afweten dan wijzelf. Met als belangrijkste argument dat het menselijk bewustzijn niet kwantificeerbaar is en steeds boven zichzelf uitstijgt.
‘En toch gaat het gebeuren’, schreef deze lezer in zijn reactie. ‘Het bewustzijn van de mens is allang doorgeprikt. Alles wordt in de hersenen voorgekookt. Als jij iets doet, is dat seconden daarvoor al besloten in de primitievere (sic) delen van je hersenen. Mensen denken nog te veel over ongrijpbare zaken als ‘de geest’. Maar die is niets anders dan de effecten van de elektrische en chemische processen in de hersenen’.
Aangenomen mag worden dat deze reageerder ervan overtuigd was dat de uitspraken die hij deed waar zijn. De vraag is hoe dat zou kunnen als ook deze uitspraken alleen maar in de primitievere delen van de hersenen zijn voorgekookt. Per slot van rekening is het doen van een uitspraak ook een handeling. En het valt niet in te zien hoe een puur mechanisch proces iets voor waar kan houden. Want juist dat laatste is uitsluitend aan het bewustzijn voorbehouden.
In de filosofie is het een welbekend gegeven. Juist op het moment dat we het bewustzijn proberen te identificeren met nauw omschreven materiele processen, komen we onmiddellijk terecht in een paradox. Om de doodeenvoudige reden dat de poging daartoe zelf een bewustzijnsinhoud is. Het bewustzijn is nergens toe te herleiden simpelweg omdat het geen ‘ding’ is.
In de filosofie is dat op verschillende manieren al vele malen tot uitdrukking gebracht. Zo stelde de Engelse filosoof Herbert Spencer al in de 19de eeuw dat er een onoverbrugbare kloof bestaat tussen ‘de trilling van een molecuul in de hersenen’ (zoals hij het nog noemde) en de inhoud van een gedachte.
Maar ook reeds de klassieke Indiase filosofie wist dat het bewustzijn niet is beet te pakken want ‘het is niet dit en ook niet dat’. Terwijl Sartre om het transcenderend karakter van het bewustzijn duidelijk te onderstrepen stelde: ‘de mens is niet opdat hij worde’. Daarmee kwam hij heel dicht in de buurt van het Boeddhistische concept van het ‘niet zijn’, le néant, zoals hij het noemde.
Zowel bij Sartre als in het Boeddhisme moet dat niet worden opgevat als de pure leegte van het niets. Het is eerder de weigering het bewustzijn te reïficeren door er een concreet object van te maken. Het is een niet-ding, het is niet nothing, maar no-thing.
Voor Sartre hield dat in dat de mens volkomen op zichzelf was teruggeworpen. Hij had niets om zichzelf aan vast te klampen. Hij was zoals Sartre het stelde ‘veroordeeld om vrij te zijn’ en die vrijheid was voor hem angstwekkend. De mens stond volkomen naakt in de wereld. Hij alleen was verantwoordelijk voor alles wat er in hem opkwam.
Er waren geen andere voorschriften of wetten dan die hijzelf ontworpen had. In zijn poging om toch te komen tot een ethisch beginsel beroept hij zich in laatste instantie alleen maar om het menselijk fatsoen, alsof dat in zichzelf ook niet een door de mens ontworpen waarde was. Maar je moet toch iets, nietwaar?
Dit staat in schrille tegenstelling tot het Boeddhisme, dat gelooft dat we ons hierboven uit kunnen werken. Bevrijding is mogelijk, het nirwana lonkt. We kunnen de zaligheid bereiken als we maar goed genoeg ons best doen. Maar ook daar hangt een bepaalde prijs aan. Want om tot bevrijding te komen moeten we inzien dat we geen ‘zelf’ hebben. Al het lijden in de wereld wordt veroorzaakt door zich vast te klampen aan een ego, dat we niet hebben.
Een logisch gevolg daarvan is dat het bewustzijn in het Boeddhisme daarom niet meer dan een zintuig voor het waarnemen van innerlijke processen. Dat komt er in feite eigenlijk op neer dat het daarmee wordt afgeschaft. Want als het wordt gereduceerd tot een zintuig verliest het haar transcenderend karakter.
En thans zijn we in andere richting ingeslagen. We leven in een tijd, waarin heel wat mensen menen dat het mogelijk is het menselijk bewustzijn voor eens en voor altijd af te bakenen. In Conciousness Explained een boek van Daniel Dennett, probeert deze -eveneens aan de hand van neurologische processen en computerinzichten- nu eindelijk eens voorgoed vast te stellen wat dat vermaledijde bewustzijn nu eindelijk is.
Toen ik het las moest ik onwillekeurig denken aan een uitspraak van Umberto Eco. Hij houdt het voor onmogelijk om te zeggen wat iets is, omdat we niet in staat zijn om te zeggen wat ‘zijn’ nu eigenlijk is. Het is het enige werkwoord dat zichzelf nodig heeft om tot een definitie te komen. Met bewustzijn is het net zo. Het is en blijft een groot mysterie, Zeggen wat bewustzijn is, is proberen je aan je haren uit het moeras te trekken.
Deze tijd stat bol van hooggespannen verwachtingen ten aanzien van kunstmatige intelligentie. Het is haast een religieus besef. Computers die geworden zijn tot de nieuwe godheid. En net als bij alle andere godheden die in de loop van de menselijke geschiedenis aan ons werden voorgesteld, zijn ook zij toebedeeld met een flinke portie antropomorfisme.
Het was Alan Turing die als eerste aan computers allerlei menselijke eigenschappen begon toe te dichten, zoals geheugen, intelligentie, de mogelijkheid om te leren, geheugen en meer van dat soort zaken. Zonder de verdienste te willen bagatelliseren, die deze man heeft gehad voor een aantal ontwikkelingen op verschillende wetenschappelijke terreinen, was die woordkeuze enigszins misleidend. Maar alleszins vergeeflijk gezien analogieën vaak veel kunnen verduidelijken.
Het is grappig om te zien dat op de dag van vandaag, het tegenovergestelde is waar te nemen. Want nu worden allerlei computertermen gebruikt voor het beschrijven van het menselijke bewustzijn. Overigens is ook dat geen nieuw verschijnsel, want ook in de bijbel was al te lezen dat de mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis. De zelfontworpen godcomputer vormt hierop geen uitzondering.
‘Een computer is een willoos ding net als ons lichaam’, zo schreef de boven aangehaalde reageerder op mijn artikel. ‘De software is waar het gebeurt. Net als bij de programma’s in ons hoofd Ben je hersensdood dan zijn de programma’s gestopt en heb je aan het lichaam ook niets meer’.
God zij dank dat we nu weer iets hebben om ons aan vast te houden. Computers lijken niet langer meer op ons, maar wij lijken op hen.
In een aantal sciencefiction films, is het een dankbaar thema. Robots komen in opstand tegen de mensheid, iets wat mensen doen als ze menen dat ze onderdrukt worden. Het zou betekenen dat robots een rechtvaardigheidsgevoel zouden kennen en dat kan een spannend verhaal opleveren.
Maar dan dien je wel voor een ogenblik te vergeten dat de afloop van die revolte al bij voorbaat vaststaat. Want voor de mens zijn die robots natuurlijk geen partij. Hij kent de zwakke plekken van zijn zelfontworpen pappenheimers. Als het te gortig wordt trekt hij er domweg de stekker uit.
Geef een reactie