Eerlijk gezegd hoorde ik op de nieuwsberichten van de Vlaamse zender Klara, die ik elke morgen als eerste op zet, dat Paul van Vliet was overleden. Die kleinkunstenaar met een hele grote K.
‘Paul van Vliet was ook in Vlaanderen bekend’, vertelde de nieuwslezer en aansluitend liet hij het eerste couplet van diens lofzang op Vlaanderen horen:

En als ik weg wil zijn, ga ik naar Vlaanderen,
even weg van Holland en Vlaanderen is dichtbij.
En als ik vrij wil zijn, ga ik naar Vlaanderen,
ik voel mij zoveel lichter als ik Vlaanderen binnen rij.
Even weg van alle dingen, die ik thuis vaak moet verdringen,
nieuwe dagen, nieuwe nachten, open voor het onverwachte:
Ik voel m’ in Vlaanderen zorgeloos, ik voel me in Vlaanderen vrij.

Na zo’n acht jaar in Vlaanderen, aan de rand van Gent, te hebben gewoond begrijp ik die lofzang op Vlaanderen wel.
Niks leuker, dan op een zonnige zondagmorgen op de Kouter in Gent tussen de bloemenkramen te slenteren en aan een Stehtafel bijna zondig te genieten van een half dozijn oesters en een glas koele witte wijn…
Niks vervelender, dan op een natte, grijze herfstdag door verlaten lintdorpen te rijden op zoek naar ’n frietkot…
Niks romantischer, dan over de Antwerpse kaaien te kuieren onder de lichtjes van de Schelde…, met dank aan Bobbejaan Schoepen.
Och ja, ook Vlaanderen kent z’n mooie en minder aangename kanten.

Luister maar naar Jacques Brel (1929-1978); geboren Brusselaar die zich desondanks een Franstalige Vlaming noemde.
Hij hield van het land, ‘zijn vlakke land’, maar minder van de mensen. Hij had ’n hekel aan hun kleinburgerlijkheid en zong daar ook licht spottend over.

Over die gezapigheid en het gebrek aan activisme had ook de Vlaamse schrijver Erwin Mortier (1965) een weinig complimenteus oordeel: ‘Als Belgen moeten kiezen tussen burgerrechten en biefstuk, kiezen ze een biefstuk’.

Paul van Vliet werd in veel necrologieën een melancholicus genoemd wat vooral blijkt uit zijn vele warme liedjes.
‘In de optocht door de tijd’ zingt hij over ieders onafwendbare einde; ook het zijne:

Maar wij zullen altijd afscheid moeten nemen
want onontkoombaar loopt de wekker af.
Je kan niets of niemand voor ’t leven claimen,
afscheid van de wieg tot aan het graf

Het waren en zijn dagen met veel vlagvertoon, te beginnen met Koningsdag.
Ik heb wel ’n vlag, maar geen oranje wimpel.
Doet er ook niet toe, want ik hang de vlag toch niet uit. Niet om principiële redenen, maar omdat onze vlaggenstokhouder op buikhoogte naast ons terras is bevestigd.
En dus hangt de vlag dan bijna op de grond en steevast in de heg.

Da’s geen gezicht. Ik zou die houder wat hoger kunnen (laten) bevestigen en dan op een keukentrapje gaan staan om de vlaggenstok erin te zetten. Voor dat eerste moet ik toestemming krijgen van de huisbazen want we huren ons appartement en op mijn leeftijd zijn keukentrapjes levensgevaarlijk.

Dus beleef ik 4 en 5 mei af zonder vlag.
Maar de symboliek van die twee data is er niet te minder om, die ineen vlechting van rouw en vreugde.
Een vlag halfstok kan me ontroeren, waar en waarom dan ook; zo’n halfstokke vlag, zoals Koot en de Bie dat respectvol noemden.

Vlaggen om je vrijheid te vieren is logisch. Eindelijk de vlag uitsteken, nadat het jaren verboden – en dus gevaarlijk was – om het tòch te doen.
En nu hebben we zoveel vrijheid dat we uit protest de vlag gewoon ondersteboven kunnen uithangen.

De Amerikaanse president Joe Biden heeft onlangs aangekondigd dat hij herkiesbaar is. Hij zei dat hij in z’n eventuele tweede ambtstermijn voor meer vrijheid wil zorgen; meer persoonlijke vrijheid voor iedereen, ‘want niets is belangrijker, niets is heiligers’.
Die persoonlijke vrijheid is inderdaad onbetaalbaar. Het is de basis van een gelukkig leven.
Vrij zijn, zonder anderen lastig te vallen en zonder door ànderen lastig te worden gevallen. Vrijheid blijheid.

Een zwarte Amerikaanse dominee droomde er ooit hardop over: I have a dream…