Natùùrlijk kan ik er mistroostig, en zelfs pissig van worden: van al die bedreigingen aan het adres van journalisten, van de toenemende agressie tegen de pers met als recent dieptepunt de moord op Peter R. de Vries. Dat lezers, kijkers en luisteraars mondiger worden kun je alleen maar toejuichen. Tenslotte hebben journalisten de wijsheid niet in pacht en hebben ze niet altijd het grootste gelijk van de wereld. Maar doodgriezelige intimidatie?, grof geweld?

Foto Flickr/Rene Passet

Als mensen iets niet aanstaat wordt naar een zondebok gezocht. En dat is sinds eeuw en dag de boodschapper. Altijd weer de boodschapper… Mensen houden niet van slecht nieuws en uit frustratie krijgt de brenger van dat slechte nieuws op z’n falie en werd zelfs vaak onthoofd. Vandaag de dag wordt de nieuwsbrenger bedreigd door Jan Rap en andere halve zolen. Lekker anoniem; leve de sociale media…

De tijd dat je als journalist – maar ook als politicus – je schouders ophaalde over scheldbrieven en bedreigingen is voorbij. Meer en meer journalisten nemen die bedreigingen serieus. Ze krijgen bescherming, of blijven weg bij plekken waar ze gevaar lopen.

En dat is óók bedreigend, maar dan voor een vrije pers. Dat niet iedere journalist oorlogsverslaggever wil worden begrijp ik, maar dat je weg blijft bij voetbalwedstrijden, demonstraties en relletjes omdat je bang bent in elkaar geslagen te worden is te gek voor woorden. Het is dezelfde verfoeilijke en totaal misplaatste agressie die brandweerlieden, politiemensen en ambulancepersoneel ondervinden.

De Amerikaans-Filipijnse journaliste Maria Ressa (58) kreeg onlangs de Nobelprijs voor de Vrede. In een uitbundige reactie zei ze onder meer: ‘Een wereld zonder feiten betekent een wereld zonder waarheid en zonder vertrouwen’. Journalisten brengen feiten, of je ze leuk vindt of niet. Maar wie lak heeft aan feiten, heeft lak aan de waarheid en zegt in feite het vertrouwen op in een vreedzame samenleving. Maar ja, er zijn nu eenmaal mensen die gedijen in ruzie, rellen, rotzooi, reuring; die hun eigen holle normen aan hun omgeving opdringen.

‘Geloof het maar niet, want het staat in de krant’. Dat hoorde ik al vanaf het eerste moment dat ik in die fascinerende wereld van de pers stapte. Dat was toen goedmoedige spot. Die tijd is voorbij. Juist opruiende politici – van Trump tot Wilders – , moeten niks hebben van een onafhankelijke pers. Dat is maar lastig en omdat je journalisten niet massaal kunt opsluiten begin je maar te roepen dat ze alleen maar ‘fake-news’ schrijven; nepnieuws. Maar journalisten tuig van de richel noemen is de omgekeerde wereld. Politici die aanzetten tot haat tegen de vrije pers vereenzelvigen zich met dat tuig.

Dat marktkooplui een grote mond opzetten is normaal; dat hoort bij hun vak. De grootste schreeuwer maakt veelal de grootste omzet. Voor het overige is schreeuwen een vorm van onmacht. En het zijn niet alleen lange mensen die op hoge toon iets zeggen.

Het valt me op dat er ook in parlementen steeds meer en harder geroepen wordt. De geachte afgevaardigde (m/vr) staat nog niet achter de microfoon of het geschreeuw begint al. Is dat nodig?
Ik hoorde dat onze interim-minister van Buitenlandse Zaken, Ben Knapen, onlangs indruk maakte in de Tweede Kamer met zijn bijdrage in het Afghanistan-debat. Hij sprak op normale toonhoogte, geen stemverheffingen. Kalm, in begrijpelijk Nederlands – Knapen is niet voor niks journalist (geweest) – gaf hij zijn visie. Alsof hij op een terrasje aan een paar vrienden het probleem uitlegde. Hij kreeg er de Kamer mee stil en kreeg zelfs van de oppositie complimenten. Het bewijst dat je niet hard hoeft te roepen om gehoord te worden. En daar gaat het in elk debat tenslotte om. Soms maakt zelfs fluisteren meer indruk dan moord en brand schreeuwen.