De buitenlandse politiek van een land bestond traditioneel uit twee pijlers. Je had de staat en die staat had belangen. De politiek definieerde de belangen en diplomaten moesten ervoor zorgen dat andere staten die belangen respecteerden. Hoe die andere staten die belangen respecteerden, was een kwestie van macht. Een grotere staat had meestal meer macht en kon in een belangenconflict zijn zin makkelijker doordrijven dan een kleinere tegenstander. Macht was de basis voor een succesvol buitenlands beleid.

De Franse president Charles De Gaulle (1890 – 1970) wond er geen doekjes om. ‘Frankrijk heeft geen vrienden, Frankrijk heeft alleen belangen’. Het was Realpolitik in optima forma. Andere staatslieden hadden hun eigen variant maar dit is het basisbeginsel. De wereld verkeert in een staat van anarchie, – ieder voor zich  en god voor ons allen -,  en dat vereist hard, zakelijk en illusieloos handelen. Kleine staten kunnen dat zelden alleen en bundelden hun krachten vaak in een bondgenootschap. Een grootmacht werd op die manier gedwongen rekening te houden met hun belangen.

Voor veel mensen was Realpolitik te schraal en te cynisch en bovendien liep die machtspolitiek regelmatig uit op een oorlog met alle verschrikkelijke gevolgen van dien. Na twee wereldoorlogen met tientallen miljoenen doden vond men het de hoogste tijd voor een derde pijler van het buitenlands beleid. De mensenrechten maakten hun opwachting en landen gingen samenwerken in de Verenigde Naties (VN). De staat moest een stap terug doen ten gunste van de VN en een serie daaraan verwante suborganisaties. Dat bracht een nieuw soort tweedeling teweeg. Linkse idealisten hielden de mensenrechten in de gaten en rechtse realisten de belangen en dat leidde vanzelfsprekend tot soms grote spanningen.

(Dit is natuurlijk allemaal schematisch en kort door de bocht, maar dat is omwille van de overzichtelijkheid).

Het uitgangspunt van mensenrechten is dat ze universeel zijn en dus gelden voor alle landen van de wereld. Dat is hartstikke mooi maar het is voornamelijk een Westers idee. In andere culturen zonder joods-christelijke wortels en waar de Verlichting niet is doorgedrongen, vindt men mensenrechten vaak een Westerse hobby. Als je er bijvoorbeeld in China over begint, halen de meeste Chinezen hun schouders op. Buitenlanders hebben zich niet te mengen in een binnenlandse aangelegenheid en zich niet te bemoeien met de rechten van de Oeigoeren en Tibetanen. Daarmee basta.

In die niet-Westerse wereld vindt men het hameren op mensenrechten trouwens vaak hypocriet. Daar hebben ze absoluut een punt. Een Westerse regering mag de mond nog zo vol hebben van mensenrechten, als er economische belangen in het geding zijn, kiest ze meestal, al dan niet onder druk van het bedrijfsleven, eieren voor haar geld.

Dan is er nog een opvallend aspect. Het zijn vooral kleinere, zeer welvarende landen zonder vitale belangen en dus zonder grote verantwoordelijkheid in de grote wereld die veel waarde hechten aan de mensenrechten. Zo staan de mensrechten vooral In de Scandinavische landen en bij ons in de polder boven aan de agenda. Ongetwijfeld met de nobelste bedoelingen maar het maakt soms een wereldvreemde indruk. Bovendien gaat het vaak gepaard met het opgeheven vingertje wat, als het niets uithaalt, in elk geval enige morele voldoening heeft.

Daarmee komen we aan het zwakke punt van het mensenrechtenbeleid. Het is nauwelijks afdwingbaar. Dat zou het werk moeten zijn van een wereldregering maar die wil maar niet van de grond komen. De VN had dit misschien moeten worden maar is een papieren tijger. Grootmachten willen er  wel eens lippendienst aan bewijzen, – de VS ziet zichzelf bijvoorbeeld als vaandeldrager -,  maar als puntje bij paaltje komt, gaan belangen altijd voor. En kleinere landen kunnen hooguit hopen enige invloed uit te oefenen maar daar houdt het mee op.

Je zou zeggen dat dit aanleiding is tot enige terughoudendheid. Maar sommige landen gaan onverdroten verder met uitbreiding van de mensenrechten. De nieuwste loot is het feministische buitenlands beleid (FBB). Volgens de meest neutrale definitie van ontwikkelingshulporganisatie Oxfam-Novib is FBB: ‘beleid waarin klimaaat-, economische en sociale rechtvaardigheid voorop staan. En waarin de minst gehoorde centraal staan’. Dat is, kortom, vaag genoeg om alle kanten mee op te kunnen.

Zoals Oxfam vaststelt, geeft elk land er zijn eigen invulling aan. In de polder kwamen ministers Wopke Hoestra (CDA, buitenlandse zaken) en Liesje Schreinemacher (VVD, buitenlandse handel en ontwikkelinggsamenwerking) in mei met een brief waarin het FBB wordt uiteengezet. Samengevat en geschoond van bestuurskoeterwaals betekent het dat Den Haag de bestrijding van discriminatie tegen vrouwen, meisjes, ongeacht genderidentiteit en inclusief de hele LHBI tmZ- catalogus centraal stelt.

Op papier kun je daar moelijk tegen zijn. Maar wat betekent het in de praktijk? Is ‘centraal stellen’ hetzelfde als prioriteit geven? Gaat FBB altijd, vaak of soms voor belangen? Daarover geeft de brief geen uitsluitsel.

Om een voorbeeld te noemen: moeten we Afghanen, vrouwen, kinderen en mannen, laten barsten omdat de Taliban geen boodschap heeft aan vrouwenrechten? Geen humanitaire hulp verlenen, zolang de potentaten hun leven niet beteren? En zou de Taliban van dat dreigement onder de indruk zijn? Wat denkt u, gaan ze daardoor opeens vrouw-, homo- en transgendervriendelijk worden?

De verleiding is groot FBB als een modegril te zien van die bovengenoemde kleine, Westerse landen zonder veel verantwoordelijkheid. Het zou me trouwens niets verbazen als er een verband bestaat met een overwegend protestantse cultuur en dat het nauwelijks een rol speelt in katholieke landen. Het past in de huidige gedoe rond woke en alle trammelant er om heen. Maar ik vermoed dat als het erop aankomt belangen altijd zwaarder zullen wegen.