Elk jaar duiken in Europa de zomer- en winterfiles op. In de zomer staan vele tienduizenden Europeanen uren, soms zelfs dagenlang, in de file als ze bij elkaar op vakantie gaan. De nood-zuid routes in Europa zijn nu eenmaal beperkt; dus moeten we met z’n allen over diezelfde paar snelwegen naar de zon. Rode Kruishelpers en vrijwilligers lopen dan als barmhartige Samaritanen langs de files om de zwetende automobilisten fris water aan te reiken.
’s Winters hetzelfde beeld. Maar dan treft het niet alleen vakantiegangers. Op het noordelijk halfrond raken elk jaar duizenden automobilisten min of meer ingesneeuwd en moeten vaak in bittere kou urenlang op hulp wachten. Maar dan brengen vrijwilligers warme soep en dekens rond.
Nederland had voorjaarsvakantie. Omdat vanwege de vervagende corona-pandemie iedereen de vliegschaamte weer voorbij is, was het druk op Schiphol. Erg druk. Als je niet beter wist zou je bij het zien van de beelden haast denken dat half Nederland, voor God weet wat, op de vlucht was…
Lange rijen, niet alleen voor de incheckbalies, maar zelfs buiten voor de vertrekhal. Meer dan een halve dag in de rij voor een vluchtje van twee, drie uur. Verveling, stress, boosheid. Maar gelukkig was er de brandweer die flesjes water uitdeelde aan de smachtende wachtenden; op een van de meest geavanceerde vliegvelden van Europa.
En dan moet de echte, grote vakantie nog beginnen…
Met z’n allen naar de zon, de zee. De Vlaamse dichter/journalist Gaston Durnez (1928 – 2019) heeft er eens ’n spottende opmerking over gemaakt:
Wie de badgasten bekijkt
begrijpt waarom de zee
zich elke dag
twee keer terugtrekt.
Voor ’t eerst sinds lange tijd heb ik een dag of wat geleden weer eens op een terrasje gezeten. Kort, want het duurde me te lang voordat ik een pint kon bestellen. Maar lang genoeg om flarden van gesprekken op te vangen. Je kunt het geen afluisteren noemen want veel mensen praten niet met, maar roepen naar elkaar. En dus luistert het halve terras mee.
Zoals naar een forse blondine die strijdvaardig tegen haar tafelgenote riep: ‘Ik denk er niet aan om mijn kind te laten inenten. Maar vriendin heeft haar kind wél laten prikken en dat jochie is daarna uit het raam gevallen’.
En nou ik toch aan het citeren ben: ‘Ik begon met niks. Het meeste heb ik nog’, stond er op de deur van een studentenkamer. En in Amersfoort staat op een muur in het hofje ‘De armen de Poth’ een uitspraak van de voormalige stadsdichter Cees van Weerd:
‘Wat open jij voor mij
als ik voor jou dicht?’
Dichten, rijmen, spelen met taal. Ook kinderen zijn er gevoelig voor en begrijpen de humor van veel rijmelarijen.
De (kinder)boekenschrijver Jan Paul Schutte heeft een gedicht over dieren geschreven waar je elk kind mee aan het lachen krijgt:
Haas
Hoeveel plast een pissebed?
Gaat een luipaard vroeg naar bed?
Hoeveel mazzel heeft een zwijn?
Kan een snip verkouden zijn?
Kraaien krassen, maar hanen kraaien.
Bestaan er soms ook mamagaaien?
Mieren mieren? Gieren gieren?
En hoe dood zijn alle pieren?
Vliegen vliegen, da’s normaal.
Bevers kunnen vast ook beven.
Maar draagt een boa ooit ’n sjaal?
Hoe zou een kever moeten keven?
Die namen kloppen voor geen meter.
Dat kunnen dieren zelf echt stukken beter
want één dier is ons al de baas,
dat zegt gewoon: mijn naam is…. haas.
Mei. De Maria-bedevaarten komen weer op gang. En in Mei leggen alle vogeltjes een ei. Nieuw leven, al is dat niet voor iedereen weg gelegd, wist ook de hierboven al genoemde Gaston Durnez toen hij een verdrietige kikker-moeder citeerde: ‘Ik heb zojuist al mijn kinderen verloren. De ooievaar is geweest…’.
Het hoort bij de natuur, maar in Mei is het tijd voor een nieuwe vogelgeneratie. Ook dat hoort bij het Natuurlijk Evenwicht, zoals de dichter Lévi Weemoedt noteerde:
Ik hoorde in het park een vogel fluiten
en ontwaarde het nestje: geheel ontdaan
kroop een klein koolmeesje naar buiten
en bood mij zijn excuses aan.
Geef een reactie