Enkele maanden geleden werd ik benaderd door een jonge vrouw die in 1981 in het vluchtelingenkamp Khao-I-Dang in het grensgebied met Thailand geboren is. Ze woont al lange tijd met haar familie in Nederland. Ze had een verhaal van André van Leijen gelezen, dat hij ooit geschreven heeft voor Trefpunt Thailand. In dat verhaal heeft hij het onder andere over dit kamp, ik heb daar toen een reactie op gegeven en zodoende kwam deze vrouw via Facebook bij mij terecht.
Ik begreep dat dit niet zomaar een zoektocht is.

Mijn herinneringen gaan terug naar het jaar 1981. Ik maakte toen deel uit van een chirurgisch team dat door het Rode Kruis uitgezonden werd naar een Cambodjaans vluchtelingenkamp aan de oostgrens van Thailand. Het kamp heette Khao-I-Dang en werd door de Cambodjanen de berg des doods genoemd. Er woonden zo’n 140 duizend vluchtelingen die het Pol Pot regime en de Cambodjaanse genocide waren ontvlucht. De vluchtelingen woonden in bamboe en rieten huisjes. Water werd dagelijks aangevoerd en voedsel werd uitgedeeld via een verdeelsysteem.

Vluchtelingen in Khao I Dang verzamelen zich bij een voedsel distributie punt.
(Foto Jack Dunford/DC-Cam Archives)

Op het immense complex waren verschillende primitieve klinieken, ook opgetrokken uit bamboe en riet.
We werden voor een korte periode van drie maanden uitgezonden. Vooraf werd ons verteld dat de impact van ons werk heftig zou zijn. En heftig werd het!

In Amsterdam werkte ik op een goed uitgeruste intensive care waar alles voorhanden was en hier tuimelde ik binnen 48 uur in de chaos van het kamp. Met grote regelmaat waren er beschietingen in het grensgebied, de omgeving lag vol met mijnen en in het kamp waren primitieve schuilkelders gebouwd.

Op de avond van onze aankomst in de nabijgelegen stad Aranyaprathet, waar we zouden gaan wonen, kwam het bericht binnen dat er op een markt in het grensgebied beschietingen waren geweest en dat er 43 gewonden onderweg waren naar het toch al overvolle ziekenhuis, dat we nog niet eens gezien hadden. De helft van ons team ging meteen mee naar het kamp, de andere helft zou het de volgende dag overnemen. Van inwerken was geen sprake meer.

De beelden van die eerste 48 uur zal ik nooit vergeten.
In de weken die daarna kwamen maakten we lange werkdagen, maar namen ook de tijd om rond te kijken in het grote kamp. We werden vaak uitgenodigd om een Boeddhistisch feest of een dansvoorstelling bij te wonen.

Voor de Boeddhistische feesten smokkelden we eten en drinken mee het kamp in. Dit voedsel werd gebruikt als offerandes bij de diensten. De leiding van het kamp was in handen van het Thaise leger. Als we ‘s morgens het kamp inreden werden we regelmatig gefouilleerd. We zijn gelukkig nooit betrapt. In het kamp ging het leven min of meer zijn ‘gewone’ gang.

De ontmoetingen met de Cambodjanen waren altijd hartverwarmend en ik had bewondering voor hun veerkracht.
Elke ochtend zat er een oude, blinde man op een rieten bank bij de ingang van het ziekenhuis. Hij bespeelde een eensnarig, zelfgemaakt instrument. Bij binnenkomst hoorde ik mooie klanken en lange lijnen vol weemoed. Ik ging altijd even naast hem zitten, elke ochtend weer. Zonder een woord te zeggen leken we elkaar te begrijpen. Het was een bijzondere en leerzame tijd!

Terug naar de jonge vrouw die zoveel moeite had gedaan om iemand te vinden die haar herinneringen aan die tijd kon aanvullen. De eerste vijf jaar van haar leven woonde ze in dit vluchtelingenkamp. Nederland voerde in die tijd een ruimhartig asielbeleid ten aanzien van de Cambodjaanse vluchtelingen. Zodoende kwam ze met haar familie terecht in Nederland.

We schreven wat heen en weer, waarbij ze liet weten dat de beginperiode in Nederland heel moeilijk was geweest. Als problemen noemde ze onder andere: het leven met een dubbele nationaliteit, haar ouders die het liever niet meer over de oorlog hadden, het plichtsgevoel om er wat van te maken en de druk die dat alles met zich meebracht.

Inmiddels is ze een volwassen vrouw met een eigen gezin. Ze is hoog opgeleid en heeft een goede baan. Omdat ik in het jaar van haar geboorte werkzaam was in het kamp vroeg ze me of ik misschien beeldmateriaal van het kamp of ziekenhuis had.
Daar wij door een filmteam van het Rode Kruis een week gevolgd zijn had ik een film over ons werk in het ziekenhuis en meerdere beelden uit het kamp. Bovendien had ik de laatste werkweek een camera mee naar binnen gesmokkeld en behoorlijk veel foto’s kunnen maken.

Ik stuurde haar het inmiddels gedigitaliseerde beeldmateriaal.
Ze vertelde dat ze tijdens het kijken naar de film vanaf de eerste minuut heeft moeten huilen. Hoe goed het ook gaat in Nederland, een oorlog met de daarbij behorende beelden gaat nooit meer uit je hoofd.

Ik heb haar leren kennen als een dappere vrouw, die het aandurfde en de noodzaak voelde om haar herinneringen aan het kamp aan te vullen met de door mij gestuurde beelden. We blijven contact houden.