Recep Tayyip Erdogan heeft zoals verwacht de Turkse presidentsverkiezingen gewonnen. De oude en nieuwe president kreeg zondag in de tweede ronde 52,2 procent van de stemmen, terwijl zijn rivaal Kemal Kilicdaroglu genoegen moest nemen met 47,8 procent. Gezien de omstandigheden is dat niet eens zo’n gek resultaat voor de oppositieleider. Dat het speelveld in zijn nadeel was ingericht, is een understatement.

Kilicdaroglu moest opboksen tegen een potentaat die zijn land 20 jaar met steeds straffere hand regeert. In die jaren heeft Erdogan zich ontwikkeld tot een typische Sterke Man die zich beschouwt als de belichaming van de volkswil. Wat hij ook doet, hij voert de wil van het, ‘zijn’ volk uit. De oppositie bestaat uit ‘volksvreemde of – vijandige elementen’ en in het ergste geval uit ‘verraders en criminelen’.

Alles werkte tijdens de campagne  in het voordeel van de president. De pers wordt beheerst door de staatsmedia en Erdogan-gezinde commerciële tv-stations en kranten. De toezichthouder op het verloop van de verkiezingen bestaat uit door hem benoemde functionarissen. De verkiezingen vonden plaats in een klimaat waarin de democratische instituties zijn uitgehold. Turkije is geen rechtsstaat meer. Na de mislukte coup tegen de president in 2016 zitten de gevangenissen stampvol met critici en dissidenten. Niet alleen oppositie-politici, maar ook rechters, journalisten, religieuze leiders en burgers die zo onverstandig waren hun ongenoegen over de president en zijn beleid niet onder stoelen en banken te steken.

Zijn economisch wanbeleid, – inflatie van meer dan 80 procent die de koopkracht van ook zijn aanhang verslindt -.  en buitenlandse investeerders afschrikt, was voor de meeste Turken geen beletsel om de president nog vijf jaar in zijn 1000 kamers tellende paleis te gunnen. Zelfs de aardbeving in het zuid-oosten van het land met minstens 50.000 doden deerde Erdogan kennelijk nauwelijks. Gebouwen waren ingestort, omdat veel aannemers, sinds het begin geldschieters van Erdogan zijn partij, de AKP,  de bouwvoorschriften hadden genegeerd. De opvang en nazorg van de overlevenden kwam veel te traag op gang en bleef veel te lang ondermaats door de corruptie en incompetentie van Erdogans zetbazen. Het maakte weinig uit. De president won ook in de getroffen gebieden.

Voor zijn overwinning hoefde Erdogan niet eens de verkiezingen te vervalsen. Buitenlandse waarnemers stelden vast dat de stembusgang zonder ernstige incidenten was verlopen, wat ook de oppositie erkende. De verkiezingen waren in elk geval redelijk ‘vrij’ geweest. Maar zoals Kilicdaroglu zelf na afloop in zijn speech onderstreepte: ze waren absoluut niet eerlijk geweest.

Turkije is onder Erdogan een ‘illiberale’ democratie geworden. Dat begrip komt uit de koker van de Hongaarse premier Viktor Orban. Je houdt de façade van democratie overeind, maar achter de schermen kleed je de democratie uit. Verkiezingen blijven op de agenda, maar verworden tot schijnvertoningen waarbij de winnaar bijna op voorhand vaststaat. Een illiberale regeringsleider muilkorft de pers, ontmantelt de rechtsstaat, neutraliseert de oppositie en de civil society (de mondige burgers) en koopt zo nodig zijn stemmen. Orban zit sinds 2010 steeds steviger en corrupter in het zadel.

De Hongaarse minister-president kan inmiddels met voldoening constateren dat zijn geesteskind internationaal is uitgegroeid tot een trend. In Polen zijn de illiberale vrinden van de PiS aan het bewind. Voor hij besloot fulltime dictator te worden, was Vladimir Poetin een illiberale democraat. Oude, gevestigde democratieën zijn evenmin immuun voor het virus. In Mexico is president Andres Manuel Lopez Obrador een illiberale democraat. India werd altijd gepresenteerd als een vitale democratie, maar is onder Narendra Modi plankgas de illiberale weg opgereden. Van de grote, belangrijke staten haalde alleen in Brazilië een illiberale democraat, Jair Bolsonaro, onlangs bakzeil. Hij verloor de presidentsverkiezingen van de socialist Luiz Lula da Silva. Daartegenover staat dat Benjamin Netanyahu in Israel zijn comeback maakte.

Tot voor kort leek het risico te verwaarlozen dat de illiberale democratie vaste voet zou krijgen in een traditioneel en machtig democratische bolwerk. Maar sinds Donald Trump in 2016 de presidentsverkiezingen won, beweegt de wijzer in de VS zich tussen onbestendig en stormachtig.

Met de New York Times en de Washington Post heeft de VS misschien nog altijd de beste kranten ter wereld, maar die hebben niet het bereik van tv-zenders als Fox News en andere propagandakanalen van populistisch rechts.

Het land is nog altijd een rechtsstaat, maar de hoogste rechterlijke instantie, het Hoog Gerechtshof, is dankzij de benoeming door Trump van ultraconservatieve rechters ver naar rechts opgeschoven. Of het oordeel van het Hof objectief kan zijn, als het zich moet uitspreken over een omstreden en door de verliezer aangevochten verkiezingsuitslag, is een bange vraag. Dat gevaar is zeker niet denkbeeldig.

Daarmee zijn we bij de hoofdzaak: hoe vrij en eerlijk zijn de verkiezingen? In de VS wordt sinds mensenheugenis gerotzooid met de grenzen van kiesdistricten waardoor die in handen vielen of bleven van een partij. Daaraan maaakten beide partijen, Democraten en Republikeinen, zich schuldig. Het voorkomen dat zwarten naar de stembus gaan, met name in de zuidelijke staten, was eveneens gebruikelijk, eerst door de Democraten, nu door de Republikeinen. Dit waren meer dan schoonheidsfoutjes maar een verkiezingsuitslag werd meestal geaccepteerd.

Dat is veranderd nu de Republikeinen de Trump-partij zijn en helemaal sinds de bestorming van het Capitool in januari 2021. Trump dreigt opnieuw de Republikeinse presidentskandidaat te worden en als hij volgend jaar wint, en dat mag je niet uitsluiten, is het gevaar reëel dat de VS de afslag richting illiberale democratie neemt. En als hij verliest en de uitslag niet accepteert, zijn de poppen echt aan het dansen.