Het is bon ton om je zorgen te maken over de verhouding tussen burger en politiek. ‘De burger’ lijkt zich af te keren van de politiek, wantrouwt de staat en kiest, hoe durft-ie, vaak de ‘verkeerde’ partij. Dat kan zo niet. Dat vinden niet alleen politici, politicologen en bestuurskundigen. Ook medeburgers zijn ‘bezorgd’, als je de ingezonden brieven aan de redactie van de zgn kwaliteitskranten mag geloven.

Dat roept om een oplossing. Zo’n oplossing heeft steevast als uitgangspunt dat ‘we’ de burger meer bij de politiek moeten betrekken.  Er is inmiddels een aardig assortiment aan oplossingen. Van burgerberaad tot bestuurlijke herindeling, van verhoging van kiesdrempel tot het referendum, al dan niet correctief of bindend.

Het eigenaardige is dat de burger zelden wordt gevraagd wat hij wil. De voorstellen komen voornamelijk van commissies en adviesraden en hebben bij gevolg een top-down-karakter. Dat strijkt veel burgers tegen de haren en ondermijnt de acceptatiekansen.

Afgezien daarvan kun je je afvragen of het vertrouwen in die plannen niet naïef is. De burger heeft mogelijkheden genoeg om zijn betrokkenheid te tonen. Hij kan de Tweede Kamer kiezen, de gemeenteraad, de provinciale staten, waterschappen en, als hij daartoe de behoefte voelt, het Europarlement. Per verkiezing doet hij dat met meer of minder enthousiasme, maar de opkomst voor de Kamerverkiezingen is nog altijd behoorlijk.

De binding waarnaar vrijwel iedereen nu lijkt te smachten, is verdwenen sinds de ontzuiling in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw. De ‘zuil’ was het bindmiddel bij uitstek. Elke zuil, katholiek, protestants of socialistisch, had zijn eigen partij, vakbond, krant, omroep en sportverenigingen. De leden volgden de leiders en het lidmaatschap zorgde voor je identiteit. Je hoorde ergens bij.

Het nadeel was zeker met de wijsheid achteraf evident. De zuil was bevoogdend, soms op het verstikkende af. Het ‘instorten’ van de zuilen werd daarom door veel mensen begroet als een bevrijding. De emancipatie, het doel van de zuilen, was bereikt. Niemand wilde zich nog laten voorschrijven hoe hij moest leven.

Het einde van de verzuiling betekende ook het einde van die jarenlang vanzelfsprekende binding. Dat merkten de partijen die niet langer automatisch konden rekenen op de katholieke, protestantse en socialistische stem. De kiezer ging ‘zweven’. Dat gold als een positieve ontwikkeling. Hij was van onderdaan een autonome burger geworden, niet langer gebonden aan de partij van een zuil.

Hij kon ook denken: Ik heb een baan, gezin, doe aan vrijwilligerswerk, ben actief in de sportclub. De politiek besteed ik uit aan de professionals, de politici. Lid van een partij werd hij meestal niet meer. Vandaar het verschrompelen en hoogstwaarschijnlijk op termijn verdwijnen van de volkspartijen, de PvdA en het CDA. Hij had misschien nog wel een voorkeur maar die was niet langer gebaseerd op ideologie en ‘nestgeur’. Kiezen werd steeds vaker een vorm van ‘negatieve selectie’, kiezen voor het minste kwaad. En soms, als de onvrede over ‘die lui in Den Haag’ overkookte, stemde hij op een protestpartij. Van de 20 partijen in de Tweede Kamer zijn er minstens vijf protestpartijen, van populistisch rechts tot populistisch links.

Deze versplintering is het gevolg van de ontzuiling en kende een eigen, ongestuurde, bijna spontane dynamiek. In de loop der jaren is daaruit de huidige bubbelsamenleving voortgekomen.

Die bubbels zijn meestal informele netwerken van gelijkgestemden die ideeën en opvattingen over politiek, cultuur en maatschappelijke ontwikkelingen delen en dezelfde krant lezen. Zo zijn er ondermeer GroenLinkse  en D66 bubbels, een VVD-bubbel, PVV-bubbel en de sektarische Baudet-bubbel. Die bubbels zijn minder gesloten dan de zuilen in hun hoogtijdagen, maar de kans dat een GroenLinkse bubbelaar contact zoekt met een Baudet-bubbelaar, is te verwaarlozen. Kortom, de bubbels leven langs elkaar heen.

Die diversiteit kun je met de nodige goede wil zien als een verrijking, als bewijs van een vitale samenleving. Politiek betekent het vooral verdeeldheid. Ook dat hoeft op zich niet slecht te zijn. Politiek is strijd en als iedereen het met elkaar eens is, is er geen politiek. Het probleem begint als die verdeeldheid het probleemoplossend vermogen aantast. Als strijd over beleid nauwelijks positieve resultaten oplevert. In die fase zijn we nu beland.

Democratie is behalve iets moois waarbij de kiezer zijn oordeel over de politiek uitspreekt, ook een systeem. En dat systeem werkt allang niet meer naar behoren. Wanneer een systeem vastloopt, niet ‘levert’ om met Louis van Gaal te spreken, verliest het vertrouwen. Sla de krant open en zet de tv aan, en het wantrouwen slaat je tegemoet.

De formatie van Rutte IV duurde bijna een jaar. Twee van de vier deelnemende partijen, D66 en de ChristenUnie hadden er eigenlijk geen zin in, een derde, het CDA liep evenmin over van enthousiasme en alleen de VVD van de premier wilde er vol tegenaan. Zo’n kabinet van de tegenzin moet wel onmacht uitstralen. Een compromis is te vaak een uitdrukking van die onmacht. Het is te vaak een compromis omwille van het compromis en vrijwel altijd volgens de kleinste gemene deler. Dat zie je nu vooral bij de stikstof- en asieldossiers maar het speelt net zo goed bij andere, momenteel misschien minder acute problemen als de woningnood en de crises in het onderwijs en de zorg. Het probleemoplossend vermogen is onder het minimum gezakt.

Zolang dat probleemoplossend vermogen ondermaats blijft, zullen al die fraaie plannen om de burger meer bij de politiek te betrekken, schijnbewegingen blijven. Van al die voorstellen is een verhoging van de kiesdrempel waarschijnlijk de enige effectieve omdat het rechtsstreek betrekking heeft op de daadkracht van een regering. Met hooguit acht partijen, naar rato verdeeld over het links-rechts spectrum, wordt het speelveld overzichtelijker en een formatie makkelijker, althans minder moeilijk.  Een kabinet van twee of hooguit drie partijen kan slagvaardiger besturen.

Van een hogere kiesdrempel mag je geen wonderen verwachten. Politiek blijft ook met minder partijen voortmodderen en de oplossingen blijven ook dan onvolkomen en voorlopig. De burger zal genoeg reden tot onvrede houden. Dat is inherent aan de politiek. Maar meer is niet mogelijk en het is beter dan wat we nu hebben.