In talkshows, krantenstukjes en lezersbrieven, iedereen heeft er de mond van vol. Overal duikt het woord op. Het schijnt het nieuwe wondermiddel van de politiek te zijn. Je vraagt je af hoe we het ooit zonder hebben gered. Een wereld zonder transparantie? Ondenkbaar.

Geheimhouding daarentegen is taboe. De politicus die weigert volledige, totale openheid van zaken te geven, moet wel snode bedoelingen hebben.

Er zijn terreinen waar transparantie niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk is. Productinformatie moet helder en betrouwbaar zijn. Overheidsbeslissingen dienen vrij toegankelijk te zijn. De burger heeft bij vrijwel alles waarmee de staat zijn levenssfeer kan binnendringen het recht te weten wat de staat wel en niet mag. En de staat moet zich bij een eventuele inbreuk van die privé-sfeer uitputtend legitimeren. Het voor de handliggende voorbeeld is natuurlijk het vermoeden van strafbare feiten. En ook of liever juist dan moet de overheid uiterst zorgvuldig te werk gaan.

Transparantie kan ook gevaarlijk zijn. George Orwells roman 1984 is behalve een aanklacht tegen de totalitaire staat, niet toevallig ook een aanklacht tegen de transparantie. Niemand is veilig voor Big Brother die zijn onderdanen dag en nacht in de gaten houdt en afwijkend gedrag en gevoelens als liefde en vriendschap genadeloos straft. Wat voor Orwell een nog fictieve nachtmerrie was, is in China inmiddels realiteit. Het toezicht is zo totaal dat je waarschijnlijk voor het eerst In de geschiedenis kan spreken van de transparante mens. Niemand kan zich verbergen voor het alziend oog van Xi Jinping. Wie ervan verdacht wordt geheimen te hebben, weet dat de staat zich het recht heeft toegeëigend hem of haar als een crimineel te behandelen.

In een democratie hoeven we (nog?) niet bang te zijn voor Chinese toestanden. De waarborgen tegen het schenden van de privé-sfeer zijn in elk geval in principe onomstreden. Niettemin, waakzaamheid blijft geboden, zoals het toeslagenschandaal weer eens heeft aangetoond. Zonder effectieve controle van de overheid is de burger al gauw vogelvrij.

Die controle is in eerste instantie de taak van de politiek. De politiek moet de burger beschermen tegen de willekeur van de staat. Om dat naar behoren te kunnen doen, moet de staat openheid van zaken geven. De staat, vertegenwoordigd door de regering, moet de burgers, vertegenwoordigd door het parlement, tekst en uitleg geven over waarom hij dit of dat besluit genomen heeft of wil nemen. En als het parlement daar geen genoegen mee neemt, moet de regering de plannen intrekken. Als ze dat weigert, omdat ze die plannen te belangrijk vindt, moet ze in het uiterste geval aftreden.

Politiek wordt om die reden soms gedefinieerd als georganiseerd wantrouwen. Daar valt veel voor te zeggen, al moet je oppassen dat het niet doorslaat. Er automatisch vanuit gaan dat politici te kwader trouw zijn, zakkenvullers en graaiers, is een populistische verdraaiing van de werkelijkheid.

Er zijn ook terreinen waar transparantie niet mogelijk en niet wenselijk is. Inlichtingendiensten moeten in het geheim kunnen opereren. In tijden van oorlog en crises moet de regering terughoudend zijn met wat ze wel en niet openbaar maakt. Dat betekent niet dat de politiek haar controlerende taak moet parkeren. Ter controle van wat de geheime diensten uitspoken, hebben we de ‘commissie stiekem’. De Kamerleden die daar deel van uitmaken, de voorzitters van de vijf grootste fracties, zijn verplicht tot geheimhouding. Een partij mocht sowieso nooit meedoen. Om te voorkomen dat ze vitale informatie door zou sluizen naar de kameraden in Moskou, bleef de CPN tijdens de Koude Oorlog buiten de deur.

Dat zijn, toegegeven, uitzonderlijke omstandigheden. Maar in de politiek van alle dag, de Binnenhofse routine, moet toch alles openbaar zijn? We hebben toch niet voor niets die prachtwet over de openbaarheid van bestuur? Alles, van briefwisseling, tot emails, sms-jes en appjes, moet toch op tafel komen? Anders kan de politiek haar controlerende taak toch niet uitoefenen? En die nieuwe bestuurscultuur, waar we allemaal zo dol op zijn, kan toch niet zonder transparantie?

Dat klopt. Tot op zekere hoogte. Want net als in het echte leven is in de politiek behalve de komst van Magere Hein niets absoluut. Onderhandelingen kunnen niet in het openbaar gevoerd worden. Om te kunnen slagen moeten de onderhandelaars in goed vertrouwen informatie kunnen delen, afspraken maken en compromissen sluiten. Hoe meer partijen daarbij betrokken zijn, des te delicater het proces. En des te groter het belang van vertrouwelijkheid. Als je een kabinet wil formeren, moet je een ding thuis laten: transparantie. Anders hoef je er niet eens aan te beginnen.

Dat geldt eveneens voor het beraad van bewindslieden, ambtenaren en deskundigen. Als je er niet zeker van kan zijn dat je inbreng, ideeën, argumenten en tegenargumenten binnenskamers blijven, gaat dat ten koste van de kwaliteit van de besluitvorming. De discussie moet vrijuit, zonder aanzien des persoons gevoerd kunnen worden. Zonder dat je bang hoeft te zijn dat wat je hebt gezegd de volgende dag op straat ligt.

Het spreekt uiteraard vanzelf dat het kabinet het uiteindelijke besluit, inclusief de overwegingen en de feitelijke onderbouwing, openbaar maakt. Daar, over de merites van het voorstel, wet, plan, moet het politieke debat vervolgens over gaan. Niet over de besluitvorming in het voortraject.

Of, om het bon mot van de 19de eeuwse Duitse staatsman Otto von Bismarck te parafraseren: wetten (besluiten) zijn net als worsten. Je hoeft niet te weten wat erin gaat.