‘Jongens waren we, maar aardige jongens – al zeg ik het zelf’. Zo begint Titaantjes, het onsterfelijke meesterwerk van Nescio. Koekebakker, de hoofdpersoon, blikt terug op de tijd dat hij en zijn vrienden artistieke aspiraties en dromen hadden en groots en meeslepend wilden leven. Hoe het hem en zijn makkers verging, moet u zelf maar lezen. Ik verraad alleen dat er in ieder van ons een Koekebakker schuilt.

Want het is een verhaal van alle tijden.

In de jaren 60 van de vorige eeuw waren de toenmalige Titaantjes voornamelijk actief in de muziek. Het was de tijd van the Beatles, the Stones, the Animals, the Who en Joost mag weten wie nog meer de muzikale hemel bestormden. De polder wilde niet achterblijven en dus schoten ook bij ons de beatbands zoals ze toen heetten, als paddestoelen uit de zompige bodem. Meestal vielen ze na verloop van tijd uit elkaar om vervolgens in een iets andere samenstelling en met een nieuwe naam weer ‘herrie’, zoals onze ouders het noemden, en niet te vergeten, ruzie te gaan maken. De geschiedenis van de popmuziek is ook een kroniek van ruzies en vetes.

Den Haag was toen onbetwistbaar de Beatstad van het land. In Amsterdam waar ze denken dat ze alles beter kunnen, vonden ze dat ze niet achter konden blijven. Ook daar verscheen in rap tempo de ene band na de andere. Er moest een inhaalslag gemaakt worden. Alsof Den Haag op zijn plaats moest worden gezet.

Van een van die Amsterdamse bandjes heeft Andre van Leyen de geschiedenis geschreven. En ‘Sleezy Pete, van langharig tuig tot vetkuif, de geschiedenis van een band’, is misschien nog beter dan de muziek die de band met Van Leyen op drums maakte.

Sleezy Pete is het verhaal van vier Titaantjes en later ook een meisje. Er zijn veel van dit soort verhalen, vermoedelijk net zo veel als er destijds bandjes waren. Alleen, die verhalen zijn voor zover ik weet niet geschreven en leven hooguit voort als anekdotes die door de natuurlijke loop der dingen onherroepelijk verloren gaan

Van Leyen beschrijft het ontstaan van de band op het nu verdwenen Gereformeerde Gymnasium aan de Amsterdamse Herengracht. Hij heeft de bandleden geïnterviewd en waar nodig hun en het eigen geheugen opgefrist. Van de eerste stappen, de succesjes, teleurstellingen, de personeelswisselingen, de naamsveranderingen (Sleezy Pete was de laatste en de beste) tot het onvermijdelijke slotakkoord, het trekt allemaal voorbij.

Sleezy Pete beweegt zich op doorgaans moeilijk terrein. Er zijn een paar valkuilen die moeten worden vermeden. De schrijver loopt het risico zich te verliezen in nostalgie en jeugdsentiment. Dat is leuk voor wie er toen bij waren en meededen, als bandlid of fan. Voor een buitenstaander zijn die verhalen nauwelijks interessant. Hij was er niet bij en deed niet mee. Hij haalt verveeld zijn schouders op.

De opgave waar de schrijver voor staat is dus niet gering: hoe betrek je de buitenstaander bij het verhaal. Of anders gezegd: hoe til je het van een puur particulier naar een meer algemeen niveau. Waar vind je de raakvlakken waardoor een buitenstaander geboeid raakt?

Dat kan door het verhaal uit te bouwen tot een tijdsbeeld, zodat die buitenstaander genoeg herkent dat hij iets minder buitenstaander blijft. Als dat goed gedaan wordt, opent dat ene verhaal van die ene band de deur naar ook zijn belevingswereld. Dat doet Van Leyen heel bekwaam. Sleezy Pete is naast de geschiedenis van een band het verhaal van Amsterdam in die jaren, met zijn happenings rond het Lieverdje, wietdampen, provo, rellen, Damslapers en wat er nog meer gebeurde in het ‘Magies Sentrum’, dat even de navel van de wereld leek. Wisten wij veel.

(Ik woonde toen in Den Haag en op ons gymnasium konden we niet anders vaststellen dat Amsterdam dik had gewonnen. Maar het bleef, zoals een vriend zei, een ‘gore hoerenstad’. Amsterdam had toen ook nog het Ajax van Cruijff en Keizer, terwijl wij het moesten doen met het ADO van Aadsje Mansveld en Dikkie Advocaat. Ik denk niet dat Den Haag die klap ooit te boven is gekomen).

Daarmee komen we bij de andere voorwaarde waaraan zo’n verhaal moet voldoen. Het moet goed geschreven zijn. Daar valt of staat het hele project mee.

Over goed schrijven bestaan de nodige misverstanden. Het is in elk geval niet ‘mooi schrijven’ met toeters en bellen, tierelantijnen, geforceerde beeldspraak en zo geheten lyrisch proza. Dus wat op school helaas te vaak doorgaat voor literatuur. Bij goed schrijven hou je het zo pretentieloos en eenvoudig mogelijk. Simpel is het moeilijkst, aldus Cruijff en dat geldt ook voor het schrijven. Wie goed wil schrijven probeert helder en bondig te formuleren, als het even kan zonder clichés en stoplappen. Zoals Nescio.

Van Leyen is misschien geen Nescio maar hij is een goed verteller. In zijn een paar jaar geleden verschenen reisboek ‘Beste reizigers’ liet hij zien dat hij, behalve een soepele, soms licht ironische stijl, een fijne neus had voor de pakkende metafoor. Die waren vrijwel altijd op een natuurlijke, ongedwongen manier in de roos. Dat zie je zelden.

In Sleezy Pete is Van Leyen goed op dreef en dat is waarschijnlijk de belangrijkste reden dat het verhaal de beperkingen van het genre overstijgt. Het boek is bovendien aantrekkelijk vormgegeven, met foto’s en illustraties die niet alleen aanvullen maar de geschiedenis, zoals dat heet, verlevendigen. Kopen dus.

Andre van Leyen: Sleezy Pete. Van langharig tuig tot vetkuif. De geschiedenis van een band. Prijs 14,95.