De afnemende welvaart is overal in het Verenigd Koninkrijk te zien: te veel slecht onderhouden wegen, te veel vervallen steden en dorpen, te veel armoedig geklede mensen.

Ik loop door Blyth, de stad ten noorden van Newcastle-upon-Tyne waar mijn familie vandaan komt. Eens een bustling town, een bruisende stad, waar mijn opa een news agency had. ’s Morgens wandelde ik met hem naar zijn shop. Onderweg groette hij zijn kennissen en klanten: ‘Nice morning’ of ‘Poor weather’. ‘Wey aye man,’ hoorde ik dan zeggen in het Geordie, het dialect van het noorden. Met mijn oma liep ik over de markt tussen de stalletjes met streekproducten waar de huisvrouwen met krulspelden in hun haren en een sigaret bungelend tussen hun lippen inkopen deden. ‘Çan I have a toffee apple, Nana?’ vroeg ik bij de snoepkraam. ‘Ah, please.’ Ik moest er lang om zeuren. De eerste hap in die appel met een laagje toffee smaakte hemels zoet, daarna zo zuur dat ik er kramp van in mijn speekselklieren kreeg.

Blyth is een schim van wat het is geweest. Waar eens de bewoners van de omliggende dorpen inkopen kwamen doen, de vissersboten hun vangst op de kade losten, er werk te over was in de kolenmijn en op de scheepswerf is het stil geworden. Lege straten en dichtgetimmerde panden, verveloze deuren en kozijnen, afval naast vuilcontainers, een sjofel geklede voorbijganger, een moeder met drie smoezelige koters en een hond. Het marktplein is bestraat met witte tegels, die vloeken met wat er nog over is van de historische gebouwen. Bij Maddison’s, eens de befaamdste pastijenbakker van het Britse Gemene Best, stonden tot ver buiten de winkel de klanten in de queue te wachten op pork pies, sausage rolls en Cornish pasties. Ik kijk in een lege etalage.

Op zaterdagmorgen stond ik in de rij bij de Wallaw, de bioscoop waar je op zaterdagmorgen voor sixpence naar de film ging: Comedy Capers, Stan Laurel en Oliver Hardy, Charlie Chaplin, Roy Rodgers, de cowboy die in Nederland Rooie Roggers werd genoemd en mijn favoriet Flash Gordon. De Wallaw staat er nog. In de hal staan zes klapstoelen uit de filmzaal naast de oude filmprojector, die je tijdens de film achter je hoorde ratelen. Ik herken de art deco stoffering van de stoelen, ga erin zitten, waan me terug in het verleden. In de oude filmzaal kijk ik bevreemd om mij heen. In het gedempte kunstlicht staan tafels en stoelen. Een ober loopt langs met een bestelling. De bezoekers zitten achter hun shepherd’s pie, fish and chips, plumb crumble. Ik schud mijn hoofd en schouders als een hond na een stortbui en daal terug in het heden.