Ik rijd met Douglas mee naar Johannesburg, eerst naar zijn kantoor, daarna wil ik een stadswandeling maken. Hij doet iets in de beveiliging, monitort instellingen van Johannesburg tot Kaapstad en Pretoria. ‘Eerst even geld halen,’ zegt Douglas, nadat hij zijn auto in de parkeergarage heeft gezet. In de bank staat een zwarte man van de bewaking, gekleed in slobberig grijs, op zijn heup een wapenstok. Verveeld leunt hij tegen een pilaar. Douglas maakt een gebiedend gebaar. De man schrikt, springt in de houding. Later vraag ik Douglas of hij uit hoofde van zijn beroep iets te zeggen heeft over de bewaker. Heeft hij niet. ‘Waarom dat gebaar?,’ vraag ik. ‘Een zwarte hoort niet tegen een pilaar te leunen.’

‘Ik maak kennis met Douglas’ collega’s. Een stadswandeling vinden zij geen goed idee en geven mij adviezen: ‘Blijf in het centrum, loop niet dicht langs de huizen, je zou naar binnen gesleurd kunnen worden, blijf niet staan om op het stadsplan te kijken, vraag niet de weg aan een zwarte, stop je portemonnee goed weg, wapper niet met bankbiljetten, ga koffie drinken en lunchen in een gelegenheid slegs vir blankes… have a nice day.

Het centrum van de stad met zijn rechttoe rechtaan straten, vijfsterren hotels,  dure winkels en moderne gebouwen mist de historische uitstraling van de steden in de Oude Wereld. Ik ben snel uitgekeken. Terwijl ik mij afvraag, hoe ik de dag moet doorkomen, zie ik een doorgang onder een boog. Ik ga er heen, betreed een marktplein met tafels vol bananen. Leuk voor een foto al dat geel, denk ik en loop naar het midden. Met mijn fototoestel in de aanslag kijk ik rond. Het marktplein is omsloten door pakhuizen. Opeens zie ik daar de kooplui staan, zwarte mannen in haveloze werkkleding. Zwijgend staren zij naar die ene witte man, die ongenood hun terrein is opgelopen. De stilte klemt. Zonder een foto te maken haast ik mij naar de uitgang. Van de schrik bekomend welt de woede in mij op om de onderdrukten en vernederden in dit onrechtvaardige land en vraag mij af of het ooit goed zal komen.