Uncle Dick en aunt Mary zijn aardige mensen, gastvrij en prettig in de omgang. Hun zwarte bedienden behandelen zij goed… volgens eigen zeggen. Uncle Dick treedt op als pater familias, bemiddelt bij ruzies, laat de dokter komen bij ziekte, brengt de vrouwen naar de kraamkliniek, wanneer zij moeten bevallen. Later zie ik barsten in de schone schijn. Aunt Mary heeft sinds kort een nieuwe huishoudster, de vorige is na tien jaar weggegaan. ‘Ik ben vergeten hoe zij heet,’ zegt aunt Mary, ‘and I can’t remember her face, they all look alike.’

De protea is Zuid-Afrika’s nationale bloem. Uncle Dick kweekt ze op zijn land van honderden hectaren. Ze brengen per dag twintig rand op bij de bloemist in Krugersdorp, in de zomer een veelvoud. Negentien rand per week betaalt hij zijn twee zwarte werkers.

‘Waarom zo weinig?,’ vraag ik.

‘Dat is genoeg, zij hoeven geen huur te betalen en ik geef de families elke week een zak mais, na de zomer en na de winter krijgen zij onze kleren. (Aunt Mary en uncle Dick zijn stukken kleiner).

Honderd meter achter het erf wonen de werkers met hun vrouw en kinderen. Hun huizen van één vertrek zijn opgetrokken uit wit kalkzandsteen met een vloer van aangestampte rode aarde en een golfplaten dak. Buiten, tussen de woningen, staat een fornuis onder een afdak.

‘Dom en ondankbaar zijn ze,’ zegt uncle Dick. ‘Ons oude fornuis gebruiken ze niet, altijd ruzie, koken ieder voor zich op een houtvuurtje. Snap je dat nou?’

Hoe dom ben je zelf wel niet, Uncle Dick, denk ik. Dat je dat niet begrijpt.

Aunt Mary heeft haar vriendin met haar man uitgenodigd voor een Engelse tea. Onder het genot van scones, meringue pie, jam tarts en rooibos thee komt Nelson Mandela ter sprake. Hij zit niet meer vast op Robben Island, was in 1982 overgeplaatst naar Pollsmoor Maximum Prison in Tokai in afwachting van zijn definitieve vrijlating. Een schande, vinden de gasten. ‘He should have been shot.’

‘Hoe oud is jullie dochter Jenny nu,’ vraagt aunt Mary.

‘Sweet sixteen,’ antwoordt de vriendin en brengt in een adem de zoon van een van hun zwarte werkers ter sprake, een jongen van een jaar of zeventien. ‘Ik houd er niet van, hoe hij naar haar kijkt.’

‘Wat doe je, als hij avances maakt?’

‘I will kill him.’

Wordt vervolgd