Een vrouw uit mijn directe omgeving heeft inmiddels het hele rechts-populistische traject afgelegd. Ze begon als afgehaakte VVD-stemmer bij Pim Fortuyn en zijn rebellenclub en heeft haar stem bij de laatste verkiezingen geparkeerd bij JA 21. Ik vermoed dat dit tijdelijk is. De laatste keer dat ik haar sprak, vond ze Caroline van de Plas ‘geweldig’.

Op deze odyssee was ze ook nog uitgestapt bij de PVV, Forum voor Democratie en had ze geflirt met de kansloze beweging van Rita Verdonk, Trots op Nederland. Deze voorkeur voor populistisch rechts had haar tegenhanger in een bijna lichamelijke afkeer van alles wat  progressief is. Met name Femke Halsema (GroenLinks) en nu Sigrid Kaag (D66) moesten het ontgelden. ‘Elitaire kakwijven’. Om het beeld af te ronden: van de overheid deugde weinig tot helemaal niets. Zelf was ze beleidsambtenaar bij een middelgrote gemeente. Daaraan ontleende ze haar gezag om over de kwaliteit van het bestuur te oordelen. De ambtenarij, haar collega’s,  bestond op een uitzondering na voornamelijk uit lapzwansen, linkse softies.

Zo samengevat lijkt het op een karikatuur en daarmee doe ik haar te kort. Ze is hartelijk, doet boodschappen voor de bejaarde zieke buurvrouw en is jeugdleidster bij de hockeyclub van haar dochter. Ze kan ook wel om zichzelf lachen.

In onze gesprekken meden we als bij afspraak de politiek. Maar als het toch aan snee kwam, frappeerde me keer op keer haar puur negatieve grondhouding. Ze verwachtte niks van de populisten op wie ze stemde. Die leverden geen enkele constructieve bijdrage. Dat was ze helemaal met me eens. Het waren vergaarbakken van ‘losers, talentlozen, ladelichters en onbenullen’. Als ik vroeg waarom ze toch op ze stemde, begon ze te grijnzen. ‘Om die hap in Den Haag een schop onder het vadsige, zelfgenoegzame achterwerk te geven’. Dat vond ze Caroline van der Plas momenteel goed doen. Dat de leidster van de BoerBurgerBeweging (BBB) voor het stikstofprobleem zelfs geen zweem van een oplossing heeft, deed er niet toe.

Ze zei het nooit met zoveel woorden maar de kern van haar kritiek was het onvermogen van de politiek om problemen op te lossen. De woningnood, de zorg, en uit haar eigen praktijk, de stroperige besluitvorming, ‘het schoot niet, nooit op’. ‘We leven in een protocollenmaatschappij waarin alles vastloopt. Niemand neemt verantwoordelijkheid. Iedereen verschuilt zich achter regelgeving. Vind je het dan gek dat de mensen de middelvinger opsteken?’

Als beschrijving van de malaise viel er niet veel op af te dingen. Dat moest ik haar nageven. Van links valt niet veel meer te verwachten. Teveel bezig met de eigen navel. Het midden, VVD, CDA en D66, brokkelt steeds verder af. Als je op zoek gaat naar leiderschap, stuit je op een leegte. Mark Rutte is nog steeds de beste, of liever de minst slechte. Democratische politiek van alle dag is doorrommelen. Groots en meeslepend wordt altijd ingehaald door de werkelijkheid. Je mag al blij zijn als er niet teveel ongelukken gebeuren zoals de toeslagen- en de Groningse gasbevingsschandalen.

Doorrommelen kun je doen met meer en minder inventiviteit. Rutte was het grootste deel van zijn premierschap een vindingrijke rommelaar. Met alle voor- en nadelen van dien. Positief: het vinden van geitenpaadjes. Negatief: het regelmatig glibberen rond de waarheid. Het heeft er nu alle schijn van dat de fut er bij hem uit is. En dat zie je terug in een kabinet dat stuurloos voortdobbert. Visie, niet als groots en meeslepend maar in de zin van een kompas, enig idee hebben waar je naartoe wil, ontbreekt.

En hoe komen we hier nou uit?, zult u vragen. Aan papieren oplossingen is geen gebrek. Met meer transparantie, een nieuwe bestuurscultuur en een sterkere overheid moet het lukken, hoor en lees je regelmatig. Ik wil niet meteen alles afschieten maar ik zie het niet gebeuren. Het is altijd een goed idee om je bij abstracte en algemene voorstellen en oplossingen af te vragen hoe ze in de praktijk uitpakken. En keer op keer blijkt de uitvoering de achilleshiel van wat ze op het Binnenhof en de departementen bedenken.

Ik zou dus geen te grote verwachtingen hebben van meer transparantie en die nieuwe bestuurscultuur. Dat zijn de modekreten van dit moment en zullen ter zijner tijd ingeruild worden voor nieuwe. Maar de roep om een sterkere overheid heeft een hardnekkiger levensduur. De achterliggende gedachte is dat de overheid de afgelopen decennia teveel terrein heeft prijsgegeven aan de markt. Dat was de schuld van het neoliberalisme. In hoeverre dat laatste klopt in een land als Nederland met zijn gepolder laten we in het midden. Dit is geen VS of het VK waar inderdaad een kaalslag heeft plaatsgevonden en de verzorgingsstaat (voor zover aanwezig in de VS) is uitgekleed. Er ging en gaat hier heel veel mis, zie de bovengenoemde schandalen, maar van het slopen van de verzorgingsstaat is geen sprake.

De problemen in de polder vallen zoals zo vaak onder het hoofdstuk uitvoering. Onbegrijpelijke formulieren, horkerigheid bij de uitvoerende instanties, discriminatie via algoritmes, iedereen die daarmee te maken heeft gehad, kan er een klaaglied van zingen. Diezelfde overheid moet nu volgens de pleidooien van onder andere Kim Putters, net opgestapt als directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), meer maatwerk leveren. Dat klinkt hartstikke mooi, meer rekening houden met de privé-omstandigheden van de ‘client’. Maar ik hou mijn hart vast. Meer maatwerk wordt gauw meer willekeur. De ene ambtenaar is de andere niet, zoals de ene ‘client’ de ander niet is. Of zouden ze in de Haagse beleidsbunkers zo van de wereld zijn dat ze denken maatwerk met protocollen te kunnen regelen?

Een vaak matig tot slecht functionerende overheid moet je niet nog eens opzadelen met taken waar ze niet op is ingericht. Het wordt al een hele toer om de boel weer enigszins op orde te krijgen. Dat diensten werken zoals ze zouden moeten werken en problemen worden opgelost. En zolang dat niet gebeurt, moet je niet raar opkijken als kiezers hun stem uitbrengen op populistische eendagsvliegen.