Kamperen. Altijd met plezier gedaan. ’s Morgens voor de tent met een kop thee, tsjilpende mussen in heg ernaast, de zon die de koelte van de nacht verdrijft, de bakker die met vers stokbrood in zijn Citroën HY bestelwagen toeterend de camping oprijdt, ’s avonds lamskoteletjes bakken op de primus nippend aan een rood wijntje.

Het sanitair op de campings in het Frankrijk van de jaren zestig laat veel te wensen over. Koudwaterkranen, douches met een muntmeter waarna er vier minuten warm water druppelt, hurktoiletten die na het doortrekken overstromen en je voeten met teenslippers en al parfumeren.

Mijn vriendin en ik komen aan op een camping aan de Atlantische kust. De receptie is fris geverfd, de heg gesnoeid, het gras gemaaid, de paden aangeharkt en wonder o boven wonder er staat een sanitair blok met twee wastafels, drie douchecabines en drie toiletten. Jammer dat de wanden en deuren van de toiletten van onder en boven open zijn. Daar zal ik niet zo gauw gaan zitten, omdat bij het minste gerucht mijn aandrang ophoudt en ik daarna dagenlang van de leg af ben.

De volgende morgen stap ik het sanitaire blok in. Het is druk en ik ga in de rij voor de wastafels staan. Niet veel later stapt een lange man met een blonde kuif naar binnen. Hij zwaait met een rol wc-papier, alsof hij de koninklijke regalia presenteert. ‘Guten Morgen,’ groet hij luid en verdwijnt in een van de toiletten. Na wat geritsel geht es los. Alsof het oordeel van Sodom en Gomorra wordt voltrokken.

De Fransen stoppen met praten, ik houd mijn adem in. Stilstaand als zoutpilaren wachten wij tot de deur van het toilet opengaat. De blonde kuif stapt naar buiten en met een ‘einen schönen Tag noch’ verdwijnt hij naar zijn tent.