Mijn jongste zoon had het na vier jaar in de sociale sector helemaal gehad. Met een diploma als bachelor ging hij naar de VDAB voor een beroepsopleiding en hij ging aan de slag als dakwerker. Hij vertelde: “ Als ik nu een dag gewerkt heb, zie ik wat het resultaat is. En als ik stop met werken dan stopt het ook in mijn hoofd. Geen stress meer, geen oeverloos gepalaver.”
Nu ik enkele weken aan de afwas sta in een restaurant begrijp ik dat gevoel helemaal.
Achter de schermen van een restaurant gaat een andere wereld schuil. De obers die door de deuren binnen stormen in de afwasruimte, ventileren hun frustratie over een onbeschofte klant terwijl ze zich al mentaal voorbereiden op de volgende klanten met drie borden op een arm en een paar potjes sauzen tussen de vingers.
“Tafel 12 en kom direct terug voor de broodjes en de salade.” roept de kok die een pan waar de vlammen uitslaan heen en weer schudt. In de keuken zijn drie koks aan de gang. Het is er bloedheet, zes gasvuren, twee friteuses, ovens, een werkblad voor de hoofdgerechten, een werkblad voor de salades en de bijgerechten, een werkblad voor de desserts.
Hoe krijgen ze het voor elkaar om voor pakweg negen gasten die allemaal iets anders bestellen alles tegelijk klaar te krijgen?
Om de haverklap wordt er een belletje ingedrukt, signaal voor de obers dat een order klaar is. Bestelbon afnemen, checken of de borden kloppen, rennen naar tafel zeventien.
In de afwasruimte tussen keuken en restaurant zwoeg ik en mijn eega. De kelners die binnen rennen, moeten de vuile borden ontdoen van de restjes. Dat is het principe. Maar ze hebben daar niet altijd de tijd voor. Als het ze niet lukt, stapelen de borden met een halve meter steppengras, gevulde mosselpotten, borden met 20 botjes spareribs, servieten, af en toe een amper aangeraakte salade, verminkte resten dames blanches, klodderige resten tiramisu, en veel mayonaise, heel veel mayonaise, zich op in onoverzienbare stapels die alleen maar recht blijven staan vanwege alle smurrie die er tussen en rond zit.
Als de afwassers het voor het zeggen hadden dan was de horeca niet alleen rookvrij maar ook mayonaisevrij. De vele potjes die ik op een avond met de vingers van de grootste smurrie bevrijd… Van de mayonaise, verlos ons Heer.
We horen de koks naar elkaar roepen, kwestie om ervoor te zorgen dat de voor-, hoofd-, bij- en nagerechten tegelijkertijd voor elke tafel klaar zijn.
Hoe ze het voor elkaar krijgen, begrijp ik niet ook al sta ik er met mijn door de afwasmachine gestoomde neus bovenop. Maar het lukt dus toch telkens opnieuw ook al komen de kelners een enkele keer gefrustreerd binnen.
Tafel vijftien, bord helemaal leeg gegeten maar wil niet betalen want hij zegt dat hij niet kreeg wat hij besteld had.
Wat doe je dan als kelner? Een rel schoppen? De sfeer bederven voor de restaurantgangers die in de omgeving van deze uitvreter zitten?
Ik moet bekennen dat ik eerder wel eens durfde klagen als het wat lang duurde voor ik mijn eten kreeg. Doe ik nooit meer. Het is gewoon een mirakel dat je eten krijgt in een volgeboekte zaak. Hoe krijgen ze het voor elkaar? vraag ik me nu af.
Ik heb nu een heel ander probleem. Als ik nog eens in een restaurant zit en ik hoor iemand zeuren dat ie al vijf minuten zit te wachten op zijn bestelling dan vrees ik dat ik de onweerstaanbare drang om die zeurkous met mes en vork aan te vallen niet kan weerstaan.
Naar een Chinees restaurant durf ik zelfs niet meer te gaan. Met die eetstokjes knal ik, covidtest gewijd , zo een zagevent die klotestokjes via de neus dwars door zijn frontale kwab. Met een portie babi pangang er achteraan.
Als de restaurantgangers verdwenen zijn, keert plots de rust terug. Het is gedaan met het geroep, de adrenaline verdampt, er worden grapjes gemaakt over wat er fout ging.
“Goed gewerkt.” zegt de chef-kok tegen een nieuwe kelner die even daarvoor nog op zijn donder kreeg.
Dat geldt ook voor mij en mijn vrouw. Tijdens de piekmomenten vrees ik af en toe dat ze een mosselpot naar mijn kop zal gooien. En als zij in de weg staat terwijl ik met een stapel borden waar ik nog amper overheen kan kijken naar de keuken strompel, roep ik “Fuck off Lattje”.
Maar eenmaal de gasten weg zijn, valt alle druk weg, gaat iedereen heel gemoedelijk met elkaar om, is het love and peace all over. We drinken nog een glas terwijl de chef-kok al bezig is met de bestellijsten voor de volgende dag. Er worden schouderklopjes uitgedeeld zoals dat allicht gebeurt bij een sportclub die een match heeft gewonnen.
Ja, ik begrijp nu het gevoel van mijn zoon dat je op het einde van een dag fysiek werk moe maar voldaan bent. En nu ik alsmaar beter weet hoe ik het afwassen efficiënt moet aanpakken, krijg ik er steeds meer de smaak van te pakken. Je kan je helemaal focussen op dit werk, je zit helemaal in het ‘nu’, geen tijd om over iets te piekeren.
Als meditatie niet werkt, word dan afwasser en veeg je brein schoon.
Maar wat ik eigenlijk vooral wou zeggen: heb verdorie een beetje respect voor de kelners en de mensen die achter de schermen hun stinkende best doen om je te bedienen.
Als ik een restaurant zou beginnen, zou ik bij wijze van tussengerecht, de klanten vijftien minuten aan het werk zetten in de keuken. Wedden dat de fooien aanzienlijk zouden toenemen?
Geef een reactie