Geschiedenis is op de lagere school mijn lievelingsvak. Ik geniet van de verhalen over Claudius Civilis, die de opstand van de Bataven tegen de Romeinen leidde, over de Tachtigjarige oorlog met Willem van Oranje tegen de Spanjaarden. Ik verlies mijzelf in spannende boeken, zoals Postduiven voor de Prins van A.D. Hildebrand, een verhaal over het beleg en ontzet van Leiden, identificeer mijzelf met bakkerszoon Andries. Oorlog is in mijn beleving een avontuurlijk gebeuren, van de werkelijkheid heb ik geen benul.

Op mijn zestiende krijg ik Opmars naar de Galg van J.J. Heydecker en J. Leeb over de processen van Neurenberg en de misdaden van de nazi’s in handen. In een ander boek lees ik hoe de familie van een SS’er, die verantwoordelijk is voor de dood van tientallen onschuldige burgers, bij de rechter pleit voor vrijspraak, omdat hij “zo’n goede huisvader is en van honden houdt”. Mijn droombeeld over oorlog kantelt, al kan ik mij er geen reële voorstelling van maken.

Het beleg van Leningrad. Meer dan twintig graden onder nul. Sneeuw en ijs. Aanvoerlijnen afgesneden. Een Duitse soldaat die dysenterie heeft staat zo verzwakt in de loopgraaf, dat hij zijn broek niet meer kan laten zakken bij het afgaan. Al voel ik zijn kramp en kou niet, noch zijn wanhoop en angst, ik kan er niet van slapen,

In de bioscoop zie ik op een zwart-witfilm hoe op 6 juni 1944, D-day, de kleppen van de landingsvaartuigen omlaag gaan. De soldaten, jongens van mijn leeftijd, stormen het strand van Normandië op. Ze worden beschoten door de Duitsers vanuit hun bunkers in de duinen. De soldaten vallen, blijven roerloos liggen. Al heb ik nooit een dode gezien, ik realiseer mij huiverend: dit is echt.

Paasvakantie 1963. Met mijn vriendin rijd ik in de Elzas over de D130. We stuiten op het voormalige Konzentrationslager Natzweiler-Struthof, een Nacht-und-Nebel kamp waar de gevangenen beestachtig werden omgebracht om daarna voorgoed te verdwijnen, alsof zij nooit hebben bestaan.

De appelplaats loopt terrasgewijs omlaag. Beneden staan nog wat barakken en de crematieoven. Ik heb er nauwelijks aandacht voor. Met dichtgeknepen strot kan ik mijn blik niet afwenden van de galg. De gruwel van de oorlog is dichterbij dan die ooit is geweest.