Voorzitter Ursula von der Leyen van de Europese Commissie heeft voorgesteld Oekraïne lid te maken van de EU. Grote verontwaardiging bij de tegenstanders van deze unie (vaak, maar niet altijd, ook voorstanders van de Russische leider Vladimir Poetin). ‘Schandalig!’ roepen ze uit. ‘Daar gaat Von der Leyen helemaal niet over! Zij is een ongekozen bureaucrate!’

Dat Von der Leyen er niet over gaat is waar. Of een land kan toetreden tot de EU beslissen uiteindelijk de lidstaten, verzameld in de Europese Raad, en zij zijn voorlopig niet al te enthousiast over een lidmaatschap van Oekraïne. Dat de commissievoorzitter ongekozen is klopt eveneens. Hij (zij in dit geval) wordt evenals de overige commissarissen benoemd in een ingewikkeld, zich achter gesloten deuren afspelend onderonsje van de lidstaten in Brussel.

Maar iets soortgelijks geldt voor heel wat Europese regeringsleiders en alle ministers net zo goed. Neem Mark Rutte. Die is weliswaar door de bevolking gekozen als Tweede Kamerlid (wat hij niet is), maar niet als premier (een functie die hij wel uitoefent). Sommige van zijn ministers zijn eveneens gekozen in de Tweede (of vooruit, de Eerste) Kamer of het Europees Parlement. Maar in het kabinet zitten ze alleen als gevolg van een duister, zich aan elke democratische controle onttrekkend spelletje dat formatie heet.

Is dat erg? Volgens mij niet. Als puntje bij paaltje komt bepaalt de Tweede Kamer wat er in Nederland gebeurt. Vindt die in meerderheid dat het kabinet moet opstappen, dan stapt het op. En de Kamer bestaat uitsluitend uit democratisch gelegitimeerde vertegenwoordigers van het volk.

In sommige andere EU-landen, Frankrijk bijvoorbeeld, kan de kiezer overigens wel uitmaken wie de baas wordt. Of Frankrijk daarmee automatisch een betere democratie is dan Nederland waag ik te betwijfelen, al laat ik iedereen graag zijn eigen oordeel vormen. Maar de benoeming van de ministers gaat ook daar – net als in alle andere lidstaten – niet heel anders dan in Nederland. De kiezer komt er in elk geval niet aan te pas.