Hebben onze bewindslieden wel voldoende verstand van de sector waarover ze politiek de baas zijn? Je vraagt het je af. Neem Hugo de Jonge. Van opleiding onderwijzer, dus een hbo-klantje. Werd minister van Volksgezondheid, wat behoorlijk hoog gegrepen leek. Bakte er inderdaad niks van. Toen kwam er een nieuw kabinet. Hugo viel niet meer te handhaven op zijn post. Geen nood, dan maar naar Volkshuisvesting. Kan hij dat dan wel? Je hebt niet de indruk, als je het nieuws een beetje volgt. Maar tja, hij moest toch wat krijgen. Oud-CDA-leider tenslotte. Weliswaar slechts heel eventjes, maar zo iemand moet je toch serieus nemen?

Ander voorbeeld. Dilan Yeşilgöz. Minister van Justitie. Heeft nooit rechten gestudeerd, wat in het verleden steeds een voorwaarde was. Lijkt verder ook niet bijzonder geschikt, zachtjes uitgedrukt. Maar ze is wel een prominente VVD-dame. Je zou bijna denken dat ze haar benoeming vooral daaraan heeft te danken. En aan het feit dat er voldoende vrouwen en allochtonen in het kabinet moesten uiteraard.

Sigrid Kaag dan. Minister van Financiën. Vertoonde nimmer enige affiniteit met dit beleidsterrein. Dat neemt niet weg dat ze de baas is bij D66, de op één na grootste regeringspartij. Haar kon je niet afschepen met een flutportefeuille, nietwaar.

Of Wopke Hoekstra. Geen enkele ervaring (laat staan voeling) met het buitenlands beleid. Zijn belangstelling lag eerder in de financiële hoek. Toch werd hij minister van Buitenlandse Zaken. Had het niet méér voor de hand gelegen Kaag, oud-diplomate tenslotte, dat departement toe te schuiven en Wopke op Financiën te handhaven? Je zou denken van wel, maar helaas kon dat niet. Sigrid was namelijk eerder afgetreden als minister van Buitenlandse Zaken, wat ze korte tijd was geweest. En een ‘ander mens’ als zij kon daarna vanzelfsprekend niet terugkeren op die plek.

Nog een dwarsstraat: Mark Rutte. Zou als premier (voor de vierde keer alweer) overal verstand van moeten hebben. Maar volgens diverse commentatoren heeft hij helemaal nergens verstand van. Niettemin: de VVD was in de kabinetsformatie veruit de grootste partij, dus hij viel niet te passeren, een fikse vertrouwenscrisis ten spijt.

Er zijn een paar ministers, zoals Ernst Kuipers, die wél lijken te zijn uitgekozen omdat ze iets van hun branche wisten, maar zij vormen een kleine minderheid. In de meeste  gevallen is de benoeming bepaald door politieke opportuniteit. Bij de zogeheten capabele vakministers is het overigens ook nog de vraag of ze het wel kunnen. Iemand als Kuipers krijgt in elk geval veel kritiek.

Het valt zelfs te betwijfelen of een minister (of staatssecretaris) wel goed op de hoogte móet zijn van het veld waaraan hij leiding geeft. Een bewindspersoon dient vooral een manager te zijn, die anderen aanstuurt. Het echte werk wordt gedaan door ambtenaren. Vanuit die redenering bekeken is het misschien beter als de bewindspersoon niet precies weet hoe alles zit. Kan hij er zich ook niet mee bemoeien, want dat kost alleen tijd.

Managen is natuurlijk wel iets wat je in je vingers moet hebben. Wie zelfs daartoe niet in staat is, kan beter aftreden. Dat gebeurt dan ook geregeld. Al kan ook hier de politieke opportuniteit de doorslag geven. Zie Hugo de Jonge.