Tante Nel woonde bij ons in; vanaf het begin van de oorlog tot een groot aantal jaren daarna.
Zij was een zus van ons moeder. Ongetrouwd; een zzp-er avant la lettre. Ze had namelijk haar
diploma manicure/pedicure gehaald en bouwde in de loop der jaren een omvangrijke en vaste klantenkring op.
Die klanten bezocht ze aan huis. Aanvankelijk per fiets, maar ze kocht al snel een DAF-je.
In de toen nog strenge winters maakte mijn vader de autoruiten ’s ochtends sneeuw- en ijsvrij, want tante Nel ging vroeg op pad; ze maakte lange dagen.

Omdat ze een praktijk had kregen we telefoon in huis, wat in die na-oorlogse jaren niet zo vanzelfsprekend was.
Dat apparaat stond in de gang, op de brievenbuskast. Ernaast lag een kladblok waarop we noteerden wie er allemaal in de loop van de dag voor haar hadden gebeld.
Mobieltjes bestonden nog niet. Wel walkies-talkies, maar werden voornamelijk in het leger en het bedrijfsleven gebruikt.

Onze overburen hadden geen telefoon, maar ze mochten die van ons gebruiken als het nodig was. Het waren Drenten, als ik me goed herinner. Een paar keer per week stak de overbuurvrouw de straat over, belde bij ons aan en vroeg dan in haar dialect: ‘Ma’k eem bell’n?’. Natuurlijk mocht dat.
Er bestaat een oud, onaardig rijmpje over Drenten:
Een zwarte zwaan,
een witte Moriaan
en een beleefde Drent
heb ik nooit gekend.

Dat sloeg niet op onze beleefde overbuurvrouw, die na elk telefoongesprek – ongevraagd – een paar stuivers of dubbeltjes, kwartjes naast de telefoon legde.
Telefoons met een draaischijf, telefooncentrales en telefonistes die je om verbinding moest vragen voor een interlokaal/internationaal gesprek.

Tussen de telefoon en de brief heeft lange tijd het telegram bestaan. Toen modern, nu vintage, ouderwets.
De Franse zanger Yves Montand (1921-1991) heeft er een heerlijke sketch over geschreven; Le télégramme, dat op Youtube te vinden en te horen is.
Hij geeft in een romantische bui per telefoon aan de telefoniste van het telegraafkantoor (de stem is van de actrice Simone Signoret, zijn tweede vrouw) de tekst op van een telegram dat hij wil versturen naar zijn liefje, in Besancon.

De telefoniste herhaalt de zacht uitgesproken woorden van Montand telkens in sneltreinvaart op een neutrale, bijna snauwerige toon.
Als Montand aan het eind van het telegram dromerig zegt ‘Je t’aime, je t’ aime, je t’aime’, reageert de telefoniste verbaasd: ‘Alors, trois fois je t’aime?!’ , alsof ze het pure geldverspilling vindt, want telegrammen moest je per woord – en soms zelfs per letter – betalen.
Dus één keer zeggen dat je van iemand houdt is meer dan voldoende.
Maar ja, in die Wiederholung zeigt sich der Meister…

Tante Nel had geen draagbare telefoon in haar DAF-je. Niemand had toen een mobieltje. Kinderen kijken je ongelovig aan als je dat vertelt. Want hoe kun je in ’s hemelsnaam leven zonder mobieltje?
Het is er altijd en overal, dag en nacht. Je bent ultiem bereikbaar, altijd en overal, dag en nacht. Ook op school. En dat is een probleem.

Ik ben in geen jaren in een schoolklas geweest en heb geen idee hoe er les gegeven wordt. Ik knik instemmend als me wordt verteld dat het mobieltje – net als de laptop – als een hulpmiddel bij het lesgeven kan worden gebruikt.
Zoals de rekenlineaal en de tekendriehoek. Dus bij een paar vakken, in een paar lessen.

Maar voor de rest? Laat de school beslissen, met als standaardregel dat tijdens de lessen de mobieltjes niet in de klas komen. Dan heb je ook geen landelijk/wettelijk verbod nodig.
Je bent als ouder de weg kwijt als je je kind tijdens schooluren belt. ‘Maar m’n kind moet bereikbaar zijn in geval van nood’, hoor je wel eens zeggen. Zeker!, daarvoor heeft de school(concierge) een telefoon. Maar laat je kind in de klas met rust.

Overigens weet ik wel zeker, dat tante Nel meteen zo’n mobieltje zou hebben aangeschaft…