De podcast op Radio 1 is al een poosje bezig als ik de radio aanzet. De journalist Rob Moonen en de dichter Anton Dautzenberg wandelen keuvelend door het Limburgse heuvelland, dat Dautzenberg samen met de “Mei” van Gorter inspireerde tot zijn gedicht: “Een Wandeling in Mei”. In rijke bewoording en fantasievol beschrijft Dautzenberg met een eigen “nieuw geluid” het land en de natuur.

Tegen het einde van de uitzending wordt het doel van de wandeling duidelijk. Zij zijn op weg naar de plek waar Dautzenberg zegt een leviterende das te hebben gezien, een das die zich aan de zwaartekracht heeft onttrokken en is blijven zweven met gebogen pootjes en een hangend kopje.

Hoe kan dat nou, denk ik, zoiets aards als een das. Het opstijgen van Jezus op Hemelvaartsdag, de Maria-Tenhemelopneming in plaats van gewoon dood te gaan en het bereiken van de zevende hemel door de profeet Mohammed op het rijdier Buraq mochten ook al op mijn scepsis rekenen.

Ik hoor de twijfel in de stem van de journalist, maar Dautzenberg overtuigt hem -en mij- met een ijzeren logica: ‘Ik heb het opgeschreven en daarom is het waar.’

Lieve lezer, houd dat in gedachten bij het lezen van mijn columns.

Het neuzende zebrakopje van een das

dat voorzichtig verschijnt.

Het snuffelend tevoorschijn kruipen.

De zilveren vacht die glaceert door de zon

 

De surplace van het dier -een toonbeeld

van taxidermische perfectie.

De aanhoudende bewegingloosheid.

Het langzaam loslaten van de zwaartekracht.

 

Het gestage opstijgen van de das.

De zwevende pootjes, het hangende

kopje.

 

De tweede surplace, een halve meter

boven de grond.

Uit: Een Wandeling in Mei