Op 21 October 1946 verhuisden wij van Amsterdam naar een flat op de derde verdieping in Rotterdam-Zuid. De huur van Fl 6,70 werd elke week in contanten opgehaald door een bode. Waar nu de wijk Pendrecht ligt zag ik vanuit het zijraam de boerderijen en de weilanden omringd door sloten. Een onverharde weg, nu een geasfalteerde vierbaans met voortrazend verkeer, liep door naar de Zuiderbegraafplaats, maar dat wist ik toen, twee jaar en negen maanden oud, nog niet.

Na mijn verjaardag in januari 1948 ging ik naar de kleuterschool. De eerste dag werd ik door mijn moeder gebracht en gehaald, de volgende dag moest ik alleen. Gemotoriseerd verkeer was er nauwelijks in die dagen, dus je zou zeggen: veilig genoeg voor een kleuter van vier jaar oud. De eindeloze weg liep langs drie huizenblokken, de speeltuin, het klooster bij de katholieke kerk, een braak liggend landje en nog een huizenblok tot aan de Wolphaertsbocht, een brede weg waar de tram overheen ging, en daarna nog een huizenblok. Dat ik bij het oversteken van die weg bijna ben doodgereden door de enkele auto, die er op een dag langs kwam, heeft mijn moeder nooit geweten.

Nog maar drie jaar na de oorlog was er een tekort aan van alles. In plaats van met papier en kleurpotloden moesten wij kleuters het doen met een lei en een griffel: een harde stenen stift waarmee je in de zwarte leisteen grijze krassen kon maken, wat tekenen werd genoemd. Mijn aanleg voor beeldende expressie werd in de kiem gesmoord. Houten schepjes voor in de zandbak werden om de beurt uitgedeeld waarbij door de kleuterjuf een chaotisch distributiebeleid werd gevoerd. In mijn herinnering ben ik zelden aangewezen voor zo’n schep en mocht ik derhalve niet meedoen met het bouwen van een zandkasteel waarmee de basis werd gelegd voor mijn weerzin tegen alles wat met zand te maken heeft.

Op een morgen op weg naar school liep ik de trap af en passeerde halverwege de melkboer met een bestelling. Buiten stond zijn kar met achterop een melkbus en tinnen maatbekers. Uit de melkbus stak een verleidelijk kraantje en net zoals de liftboy Abeltje van Annie MG, die op een verboden knop drukte waardoor de lift het gebouw uitvloog de lucht in, kon ik de verleiding niet weerstaan. De melk stroomde over straat, het kraantje kreeg ik niet meer dicht. Ongezien, rende ik als een haas naar school.

Toen ik thuis kwam, stuurde mijn moeder, die de verspilde melk had moeten betalen, mij voor straf naar bed alwaar ik mijzelf in verwondering afvroeg: Hoe weet zij dat ik de dader ben?