Zelfs met mijn leren jack en dikke trui had ik het koud op het terras. Voor rokers was er helaas geen andere plaats. Ongevraagd schoof er een vreemde aan. De man droeg een tuinbroek van spijkerstof met een wit mouwloos T-shirt eronder. Zijn armen waren met tatoeages bedekt. Bovenaan zijn rechterarm prijkte een peuterhoofdje met krulletjes, een centimeter of tien in doorsnee. In een zwierig lint werd het donkerblauwe kopje als Pascal geïntroduceerd. Onder Pascal was het armenloze bovenlijf van een dame vereeuwigd. Blijkbaar had hij slechte herinneringen aan die vrouw, al vond ik dat ze op het plaatje onwaarschijnlijk mooie borsten had. Haar naam was verwijderd door het lint onder haar beeltenis dicht te verven. Vanuit mijn ooghoeken sloeg ik hem gade, maar slaagde er niet in dat ongemerkt te doen.

‘Mijn jongste,’ wees hij naar het kinderkopje, ‘de e-ni-ge met wie ik nog contact heb.’ Daarna legde hij zijn rechterwijsvinger op zijn linkerarm en draaide zich een kwartslag, zodat ik daar de afbeelding kon zien. ‘Dit is Irene, maar ik voel-de dat het mis zou gaan. Daarom heb ik haar naam door-ge-streept, hoor je me: DOOR-GE-STREEPT, voordat ze overleed.’

Ook onder Irene’s beeltenis was een zwierig lint te zien dat volledig was ingekleurd. Dichtverven of inkleuren was dus een term die overeenkwam met doorstrepen. Het viel me op dat er meer namen onherkenbaar waren gemaakt.

Alsof hij mijn gedachten kon raden, ging hij verder. ‘Yessica, mijn tweede kind. Haar naam heb ik ook laten weghalen. Geen contact meer mee. Ze hebben me zwart gemaakt, pure ja-loe-zie.’ Hij wees op zijn linkerarm waar slechts één lint zat, ingekleurd, zonder afbeelding er boven. ‘Die ja-loe-zie komt doordat ik een huis in Zuid-Frankrijk heb, zo van hier,’ hij priemde een grove vinger op tafel, een vinger waarvan het laatste kootje opvallend dik en rond was, ‘naar hier, de weg erheen dan. Van Saint Tropez, hoor je, SAINT-TRO-PEZ, via Saint Valérie, en dan naar Bordeaux – je weet wel, van die vino – naar Marseille en dan kom je uiteindelijk via Lyon in Kannus. Daar had Henk Bartels een jacht in de haven liggen, vroeger. Die ken je toch wel? Henk Bartels? Henkie, van de Rotterdamseweg. Hij was een vriend van mijn vader.’
‘Henk Bartels, wie kent hem niet,’ antwoordde ik.

Hij legde zijn vinger op een volgend plaatje. ‘Terwijl ik ’s nachts het geld voor mijn gezinnetje bijeen criminaliseerde, luister je: CRI-MI-NA-LI-SEER-DE, lag zij te wippen met mijn broer.’ Bij deze woorden schoof hij zijn rotan stoel naar achteren, ging staan en maakte obscene bewegingen vanuit zijn heupen. ‘Zo van pielenmuis, begrijp je wel?’ Inmiddels werden we door mensen op het terras openlijk gadegeslagen.
‘Rustig, ga zitten,’ zei ik tegen hem. ‘Van je familie moet je het hebben.’

Hij voldeed aan mijn verzoek en zweeg enige tellen, waar ik van genoot. ‘Heb je een shagje voor me? Ik ben mijn pakje vergeten.’ Had hij mijn bruine wijsvinger gezien? Nadat ik het pakje Samson uit mijn zak had gehaald en op tafel gelegd, ging hij verder. ‘Die,’ hij wees naar de onderste tatoeage op zijn linkerarm, ‘heb ik ook doorgekrast. Het moest ge-woon fout gaan. Van de ene op de andere dag wilde ze me niet meer zien. Lag aan haar moe-der, mijn tweede vrouw, dat weet ik zeker. Wat moet je met een dochter die haar eigen vader ver-loo-chent. Dan ben je dus he-le-maal niets voor mij, begrijp je?’ Hij pakte mijn shag, draaide een peuk en blies even later in enkele halen hoorbaar uit. Met zijn rechterhand pakte hij mijn elleboog. ‘Jongen, ik heb altijd ge-lijk. Geloof me nou maar: Ka-rel heb al-tijd ge-lijk!’
‘Even mijn handen wassen,’ reageerde ik, in de hoop dat hij weg zou zijn als ik van het toilet terugkeerde.

Verbaasd keek hij van mijn gezicht naar mijn handen. Hij toonde me de zijne: kolenschoppen die zo vies waren alsof hij juist daarvoor de krant had proberen uit te vegen. ‘Jij je handen wassen? Jij hebt je handen nog nooit vuil gemaakt.’ Voldaan keek hij me aan en pakte zijn bierglas dat inmiddels leeg was. ‘Ik heb altijd gelijk.’

Met een besmuikt lachje kneep ik er tussenuit, de zaak in. Op het toilet sloot ik me op en telde tot 600. Nu zou hij toch wel weg zijn?
Mijn hoop bleek ijdel. Nog voor ik buiten was, zag ik hem zitten. Hij lurkte aan een nieuw vaasje Heineken; op mijn plekje stond een volgende Grimbergen dubbel. Mijn pakje shag lag voor hem op tafel, mijn aansteker was verdwenen. ‘Je bent er nog,’ begon ik aarzelend. ‘Mag ik?’ Daarbij pakte ik mijn Samson. Nadat ik een saffie had gedraaid vroeg ik hem een vuurtje.

Hij groef in een zak van zijn tuinbroek, knipte mijn zwarte bic-aansteker aan en stak die, nadat het vuur zijn werk had gedaan, terug in zijn zak. ‘Alsjeblieft.’
Ik pakte mijn Grimbergen en proostte met Karel.
‘We zijn er nu toch. Bovendien ben je een goeie vent. Geniet er van,’ zei hij, waarop hij nogmaals zijn glas hief.

Enkele minuten was het stil, een gelukzalige eeuwigheid. Ik concentreerde me op mijn bier, nam overdreven rustig enkele slokken. Karel keek me vervolgens steeds vaker van opzij aan. Ondanks dat ik zijn ogen probeerde te ontwijken, bespeurde ik een verongelijkte blik. Daarop besloot ik de confrontatie aan te gaan. Ik keek naar zijn bezoedelde huid, onbevangen. Zo probeerde ik het althans te doen voorkomen.

‘Die ene, rechtsonder?’ wees ik hem op een plaatje van een dame.
‘Mijn derde vrouw, Monique, moeder van Pascal.’ Hij trok zijn witte T-shirt aan de hals naar beneden en liet me een hartje op zijn borst zien, weer met een lint eronder; dichtgekleurd. ‘Weggehaald door de kin-der-be-scher-ming.’

Onder de afbeelding van de vrouw, die hij had geïntroduceerd als Monique, waren letters te onderscheiden, nauwelijks leesbaar.
‘Waarom heb je die niet ingekleurd?’
‘Ingekleurd?’
‘Zoals bij die andere vrouwen, zodat ze onherkenbaar zijn.’
‘Je bedoelt geschrapt, van mijn huid gehaald. Monique… Met haar is er af en toe nog actie. En als ze niet wil, ga ik naar de hoeren. Met zijn vijven in een jacuzzi. Daar neem ik ze dan, om de beurt. Moet ze niet over zeiken, Monique. Als zij niet wil neu-ken, zoek ik het buiten de deur. Trouwens: niets beter dan een professional.’
‘Tja,’ reageerde ik vertwijfeld.
‘Veel erger als je er een mokkeltje naast hebt. Een continue-neukertje aan de zijlijn,’ hij legde een wijsvinger onder zijn rechterooglid, ‘als je begrijpt wat ik bedoel. Dat is een bedreiging voor je re-la-tie. Ik ben alle drie mijn vrouwen trouw gebleven. Hoeren tellen niet. Als je trouwt, zweer je voor God dat je bij elkaar blijft, tot de dood je scheidt. Dan moet je je daar aan houden.’ Hij stond op. ‘Maar als mijn wijven niet meer willen, van kaboem, kaboem,’ wederom die heupen, ‘dan ga je naar de dienst-ver-le-ning. Die juffers moeten tenslotte ook verdienen. Weet je wat zo’n kamertje die meiden kost?!’

Karel ging weer aan mijn, of moet ik nu ‘ons’ zeggen?, tafeltje zitten.
‘Wat kost dat dan?’ vroeg ik, om hem zijn verhaal af te laten maken.
Meewarig keek hij me aan, legde zijn grove rechterhand op mijn linkerschouder en boog naar voren. ‘Jongen,’ hij veerde terug en leunde achterover, kwam toen weer naar voren, ‘dat vind je toch niet erg hè, dat ik je jongen noem? Je bent volgens mij ongeveer even oud als ik, maar je moet nog een hoop leren.’ Hij ging weer naar achteren, tegen de rugleuning van zijn stoel, en vouwde zijn handen. ‘Een rug, duizend euro. Maar dan heb je ook wat. Stel dat het koters zouden worden, van dat zaad van me… heb je er wel eens over nagedacht hoeveel dat kost?’

Als antwoord haalde ik mijn schouders op. Toen kwam hij weer naar voren, snel, en hief zijn vuist.
‘Ik heb een enorme hekel aan kerels die vreemd-gaan.’ Hij sloeg daarbij zo hard op tafel dat de gluurders op het terras vol verwachting – ontzetting? – onze kant uit keken. ‘Een hoer is voor de wip, het is geen bedreiging voor je re-la-tie. Maar vreemdgaan…’

Hem ongelijk geven durfde ik niet, al dacht ik er iets genuanceerder over.
‘Ik moet maar weer eens naar het Joris. Voor de twaalfde keer heeft mijn familie me daar op laten sluiten. Je familie, daar moet je het van hebben, zoals ik je al zei. Pure ja-loe-zie, dat is het!’
Hij ging staan, trok de teugels van zijn tuinbroek strak en schudde me de hand. Toen ik even later wilde afrekenen, bleken niet alleen mijn drankjes maar ook de zijne op mijn bon te staan.