Na twee jaar corona was het op oudejaarsavond weer feest: er kon geknald worden. Bij de eerste hulp was het meteen druk als vanouds en oogartsen konden weer de vertrouwd treurige balans opmaken. Er waren rellen en in een aantal steden bestookten relschoppers de politie, brandweerlieden en ambulancepersoneel met soms zwaar vuurwerk. Bij het carbid schieten, kennelijk folkore, verloor een 23jarige man het leven. Niettemin sprak het gezag van een ‘relatief rustige oud&nieuw’. Om het beeld af te ronden; de vuurwerkbranche maakte een recordomzet, ook met illegaal knaltuig als cobra 6 dat letterlijk inslaat als een bom.

Dit gebeurde ook in de 12 steden met een vuurwerkverbod. Dat verbod was, zo begreep ik, meer ‘symbolisch’. Het werd niet of nauwelijks gehandhaafd. En in het onwaarschijnlijke geval dat de politie toch zou optreden, verklaarden overtreders opgewekt dat ze die boete meteen zouden betalen. Dat hadden ze er voor over om het nieuwe jaar gepast in te luiden.Traditie, nietwaar?

Als mensen dit willen afdoen als het gezeik van een knorrige boomer, soit. Maar ook toen ik jong(er) was heb ik de lol van de knalterreur niet kunnen inzien. Misschien omdat een buurjongen zware brandwonden overhield aan een geintje van vriendjes die een aangestoken rotje in de kraag van zijn jack stopten. Het jack vloog in de fik en het vuur kon nog net op tijd gedoofd worden dankzij het ingrijpen van een voorbijganger. De buurjongen hoefde nu alleen maar met derde graads verbrandingen naar het brandwondencentrum.

Maar het gaat niet alleen om de verwondingen, de rellen en de schade. Een overheid die niet in staat is of weigert zijn eigen regels te handhaven en indien nodig af te dwingen, verliest  het respect en het gezag bij de burgers. In een tijd waarin dat gezag, mild uitgedrukt, toch al niet groot is, is dat, zoals het ooit heette in regeringskringen, een ‘verontrustende ontwikkeling’.

Dat weet iedereen en dus is de vraag gerechtvaardigd waarom de politie niet ingrijpt. Ongetwijfeld zullen daar praktische verklaringen voor zijn. Personeelstekort en ziekteverzuim zullen ook bij de politie groot zijn. Maar die mogen nooit de reden zijn dat de overheid verzaakt bij een van haar belangrijkste taken, het handhaven van de openbare orde. Dat is het fundament van elke enigszins functionerende samenleving.  Als de overheid wegkijkt en verbodsovertredingen tolereert of negeert, ondermijnt ze haar eigen fundament. Je hoeft geen diepgaand onderzoek te verrichten naar waartoe dit kan leiden. Er zullen weinig deskundigen zijn die het verband tussen gedoogbeleid en drugscriminaliteit ontkennen.

(Dat hoeft niet te betekenen dat strengere wetgeving de juiste oplossing is, maar dat is een andere discussie).

Jaren geleden las ik een biografie van de Amerikaanse president Theodore Roosevelt (1858 – 1919). Roosevelt staat op de vierde plaats in het lijstje van de beste presidenten, dus hij was een ‘staatsman’. In een aantal opzichten was hij zijn tijd vooruit en dankzij een uitbundige persoonlijkheid was hij ‘bigger than life’.  Dat laatste hielp bij het afdwingen van respect. Als president pakte hij de uitwassen van het toen ongebreidelde kapitalisme aan, deed op grote schaal aan natuurbehoud en ontving als eerste zwarte medeburgers in het Witte Huis. Hij was net als Donald Trump Republikein maar daar houdt de overeenkomst op.

De Republikeinen waren anders dan nu de progressieven. Het was de partij van Abraham Lincoln, nummer een op de lijst, die de slavernij had afgeschaft. Roosevelt was in die progressieve partij de vertegenwoordiger van de progressieve vleugel.

Maar Roosevelt was ook een man van ‘law and order’.

Aan het begin van zijn carrière was hij hoofdcommissaris van politie, een politieke functie, in New York. Tot zijn taken behoorde het toezicht op de naleving van het schenkverbod op zondag. Roosevelt was een uitgesproken tegenstander van het verbod. Het raakte vooral de kleine man die na zes dagen hard en vaak smerig werk na de zondagse kerkgang zijn biertje wilde drinken, terwijl diens baas ongestoord thuis of in zijn club aan de whiskey zat. De politie kneep dus meestal en tegen betaling door de kroegbaas en de drankhandel, een oogje dicht. Het schenkverbod was daarmee een bron van corruptie.

Aan dit gedogen maakte Roosevelt onverbiddelijk een eind. De kroegen maar ook de bars in de chique hotels moesten van zaterdagavond twaalf uur tot zondagavond zelfde tijd dicht. Er werd geen druppel meer geschonken en geen oogje meer dichtgeknepen. Er braken relletjes uit, maar Roosevelt hield voet bij stuk. Hij noemde de wet ‘absurd en slecht’ maar het was nu eenmaal de wet. Als je een einde aan die bezopen toestand wilde maken, moest je de wet veranderen. Maar zolang dat niet gebeurde, moest ze gehandhaafd worden. Anders zette je de bijl aan de wortels van de rechtsstaat.

Het ging Roosevelt niet om het bier, wel om de corruptie maar vooral om het principe. Het ging ten koste van zijn populariteit, hij moest vrezen voor herverkiezing als politiechef, maar dat accepteerde hij. De wet en het gezag van de overheid waren belangrijker. Want daardoor wist de burger waar hij aan toe was en waar hij zich aan te houden had. En als de wet niet deugde, was het aan het parlement om dat te veranderen.

Nu zullen ze Roosevelt op het stadhuis in Rotterdam waarschijnlijk niet kennen, maar het principe geldt ook daar en in die andere steden met een vuurwerkverbod. Als je zo’n verbod afkondigt, zit er niets anders op dan hem te handhaven. Als je dat als gezagsdrager nalaat, word je op den duur  in andere, misschien belangrijker kwesties evenmin serieus genomen. Er staat, kortom, meer op het spel dan het afsteken van een voetzoeker, rotje en het tot ontploffing brengen van cobra 6.