Donald Trump joeg de Europese bondgenoten eind vorige week de stuipen op het lijf toen hij aankondigde de belangrijkste pijler van de NAVO op te willen blazen. Artikel 5 van het NAVO-verdrag, het een-voor-allen-en allen-voor-een-beginsel, was niet langer van toepassing voor landen die ‘weigerden te betalen’. Vladimir Poetin mocht met landen die geen twee procent van het Bruto Binnenlands Product (BPP) betalen, doen wat hij wilde.

De consternatie en verontwaardiging waren groot bij de Europese NAVO-leden waar nog steeds de meeste landen, waaronder Nederland, die twee procent niet halen. Uit alle Europese windstreken klonken protesten. Als Trump artikel vijf op de schroothoop gooit, betekent dat het einde van de NAVO. De geloofwaardigheid, het fundament van elk bondgenootschap, was ondermijnd. Europa zou aan haar lot worden overgelaten.

Toen de kruitdampen waren opgetrokken, hoorde je voor de zoveelste keer dat de EU eindelijk serieus moest gaan nadenken over een eigen defensiebeleid. Het welvarendste deel van het Westen had lang genoeg geschuild achter de brede rug van Uncle Sam. Het was de hoogste tijd dat Europa op ‘eigen benen ging staan’.

Sinds president Trump in 2017 al had laten weten dat hij de NAVO niet meer van deze tijd vond en eigenlijk opgedoekt kon worden, is Europa inderdaad gaan nadenken. Over een eigen ‘poot’ binnen de NAVO. Over meer verantwoordelijkheid voor de verdediging van het eigen continent. En over betere samenwerking en afstemming bij de aanschaf van defensiematerieel. Een betere taakverdeling tussen de landen, wie doet wat, kwam ook voorbij evenals een beter geïntegreerde commandostructuur. Zelfs de meest omstreden kwestie, een eigen kernwapen, werd niet overgeslagen. Engeland en Frankrijk hebben een kernmacht, maar is dat genoeg? Met onmiddellijk daarna de klassieke vraag: zijn ze bereid Londen dan wel Parijs te offeren voor Riga?

De urgentie en noodzaak zijn dus duidelijk. Maar iedere deskundige weet ook dat de reorganisatie jaren gaat duren en miljarden gaat kosten. En dan stuit je onvermijdelijk op twee vragen: hebben we die tijd en is de bevolking bereid de rekening te betalen?

De eerste vraag kan alleen beantwoord worden door Poetin. Hij heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij het oude Russische imperium wil herstellen. De  herinlijving van Oekraïne zou nog maar de eerste stap zijn. Andere landen die tot voor kort deel uitmaakten van het Russische Rijk, de Baltische staten en misschien zelfs Polen, moeten er rekening mee houden dat ze op enig moment aan de beurt komen. Alleen daarom al moet het Westen de steun aan Oekraïne volhouden en opschalen. Behalve dat het om een goede zaak gaat, is het vooral eigenbelang. Hoe langer de oorlog duurt, des te meer tijd heeft Europa om de eigen defensie op peil te brengen.

Het antwoord op de tweede vraag zal gegeven moeten worden door de bevolking van de Europese lidstaten. Volgens peilingen is men bereid meer uit te geven voor de eigen verdediging. Prachtig natuurlijk, maar we weten het antwoord pas echt als de burgers beseffen dat ze daar concrete offers voor moeten brengen. De twee procent zal bij lange na niet voldoende zijn. Experts spreken van drie tot vijf procent van het BBP en dat is wat men tegenwoordig ‘serieus geld’ noemt. Kortom, defensie gaat een veel groter beslag op de begroting leggen.

Geld dat naar defensie gaat, zal volgens Bartjens niet naar de zorg, het onderwijs, de woningbouw en andere noodzakelijke en wenselijke uitgaven gaan. Elke regering zal zendingswerk onder de eigen bevolking moeten verrichten en hopen dat ze de kiezers kan overtuigen. Of ze daarin slagen, hangt af van het vertrouwen dat de gevestigde partijen nog genieten, wat zoals we weten niet overhoudt. En minstens zo belangrijk: welke rol willen de Europese populisten  spelen?

Bij de populisten heb je bij het buitenlands beleid grosso modo twee richtingen. De ene wordt vertegenwoordigd door Giorgia Meloni en de andere door Viktor Orban. De Italiaanse premier volgt inzake Oekraïne en defensie de EU-lijn. De Hongaarse premier is een Poetin-fan. En de vraag is natuurlijk welke richting Marine Le Pen, de leiders van Alternative für Deutschland (AfD) en bij ons Geert Wilders zullen inslaan. Orban lijkt momenteel de beste kaarten te hebben.

Bij de vastgelopen kabinetsformatie is het veiligheidsbeleid voor zover bekend nog niet aan de orde geweest. Maar het standpunt van de grootste partij is bekend. De PVV wil geen steun meer aan Oekraïne en geen Europees defensiebeleid. Ook bij de strijdmacht ‘staat Nederland weer op 1!’ Voor verdediging van het eigen grondgebied en inzet tegen de ‘asielstormloop’ en ‘grootschalige straatterreur’. Dat zijn niet alleen maar loze verkiezingsfrases. Eind vorige jaar wilde de PVV de steun aan Oekraïne ‘controversieel’ verklaren; het demissionaire kabinet moest de hulp opschorten. Daaruit zou je mogen afleiden dat Wilders de kant van Orban kiest.

Een scepticus zal zeggen dat de ijskast van Wilders onderhand een vrieskist is geworden en het defensiestandpunt er nog wel bij kan. Je mag aannemen dat de formatiepartners, met of zonder Pieter Omtzigt, daarop zullen aandringen. Met Poetin op het oorlogspad is defensie net zo belangrijk als het financieel- en sociaaleconomisch beleid. Hoe je de grondrechten kan verdedigen zonder een doelmatig Europees veiligheidsbeleid, zal Wilders vermoedelijk weinig kunnen schelen, maar Dilan Yesilgöz (VVD) zeker en Caroline van der Plas (BBB) hopelijk wel. En als Wilders op dit punt de vrieskist dicht houdt, zit er in elk geval voor Yesilgöz weinig anders op dan hier een breekpunt van te maken.