Drie uur in de nacht. Ik kan niet slapen. Zap op mijn wekkerradio langs de zenders. Blijf steken bij Radio Maria. Een pater geeft catechese aan een kinderklasje. Aan de stemmen te horen jonge kinderen. ‘Als je dood bent, ga je naar de hemel en daar is het heel fijn en mooi en goed en ben je dicht bij God en Maria,’ hoor ik de pater zeggen. Direct erna tegen een medewerker: ‘Ik moet ze nog vertellen: wie zondigt gaat naar de hel… niet om ze bang te maken hoor….’

Ik zet de radio uit, een herinnering welt op. Aan Opa’s hand loop ik op een vroege zondagmorgen door Amsterdam op weg naar de samenkomst van de Pinkstergemeente. Mooie verhalen en een kleurplaat zijn mij in het vooruitzicht gesteld. Halverwege vraagt hij: ‘Weet je wat er gebeurt, als je je hart niet aan de Heer geeft?’

‘Nee, Opa,’ antwoord ik.

‘Je zult eeuwig branden in de hel.’

Ik verstijf. Ik geloof nog in Sinterklaas, ben bang voor Zwarte Piet. Maar dit? Eeuwig branden?! Mijn hart aan de Heer geven? Nooit gedaan. Geen idee hoe dat moet. Opa, katholiek opgevoed, na zijn dood branden in het vagevuur in het vooruitzicht gesteld, heeft mij voor jaren opgezadeld met een irrationele angst.

Opa is niet meer, mijn angst heb ik verwerkt. Op de Lijnbaan in Rotterdam word ik aangesproken door een gelovige: ‘Gelooft u in God?’

Ik wil doorlopen, blijf toch staan. ‘Nee, moet dat?’

‘Zeker wel, alleen dan wacht u de hemel.’

‘Anders?’

‘De hel. Wij van het Vrije Evangelie willen u helpen. Kom bij ons.’

Wat is dat toch met die gelovigen? Waarom moeten andersdenkenden zich zo nodig bij hún club aansluiten? Ik vraag op mijn beurt: ‘Hoe weet u dat er een God, een hemel en een hel bestaan?’

‘Staat in de Bijbel en dat is Gods Woord.’

‘Wel met halve waarheden en hele verzinsels geschreven door feilbare mensen.’

‘Alles wat in de Bijbel staat is waar, want door God geïnspireerd.’

‘Dat is een mening, niet een feit, er is geen enkel wetenschappelijk bewijs, maar het staat u vrij om in God, in de Bijbel, in wat of wie dan ook te geloven. Wat dacht u van Wodan en zijn eeuwige jachtvelden?’

De gelovige kijkt mij vervuld van ongeloof aan en schreeuwt: ‘Heiden.’