Het migratieprobleem is praktisch onoplosbaar. Geen plan werkt omdat het onuitvoerbaar is, – terugsturen van afgewezen asielzoekers bijvoorbeeld -, dan wel politiek onhaalbaar, –  vrijwel alle pogingen om de toestroom te beperken en erkende asielzoekers over de EU-landen te verdelen. In Hongarije, Polen en Slowakije weigeren populistische regeringen asielzoekers uit Afrika en Azië op te nemen. In landen met een liberalere, humanitaire traditie, Scandinavië, Duitsland, onze polder, jaagt migratie de polarisatie aan. En extreem-rechts spint er overal electoraal garen bij. Bij ons in de polder en bij de oosterburen is het migratiebeleid inmiddels uitgegroeid tot een belangrijk, zo niet het belangrijkste verkiezingsthema.

In een dergelijk klimaat floreren de partijen met de makkelijke ‘oplossingen’. Hekken en muren aan de (buiten)grenzen optrekken, schepen met migranten terugsturen, de toelating aan een maximum binden. Ook het opzeggen van vluchtelingenverdragen wordt genoemd en het inrichten van asielcentra in ‘derde landen’ als Ruanda. Al die pogingen zijn lapmiddelen, pleisters plakken en al doende de vingers kruisen. Want mensen die vluchten voor oorlog, hongersnood, onderdrukking en andere ellende, laten zich niet tegenhouden. Mensonwaardige toestanden in Lampedusa, Moira en Ter Apel blijken uiteindelijk te verkiezen boven de perspectiefloze chaos in eigen land.

Dat zijn situaties waar het beste en het slechtste van de mens naar voren komen. Je hebt vrijwilligers die vluchtelingen van de verdrinkingsdood redden en zich in Lampedusa en Moira verder om hen bekommeren. En aan de andere kant de smokkelaars die hun slachtoffers op wrakke bootjes de zee op sturen nadat ze hen tot op de laatste cent hebben uitgeperst. De tragiek is dat die mensenredders op een perverse manier de bedrijfsvoering van de smokkelaars ondersteunen.

De smokkelbendes hebben wat je een businessplan plus verdienmodel kan noemen. Ze zijn georganiseerd in een internationaal, maffia-achtig netwerk. Hun agent in pakweg Pakistan of Nigeria lokt klanten met het vooruitzicht op een beter leven in de verzorgingsstaten, de vleespotten, van West-Europa. Hij regelt de reis, min of meer, en strijkt de eerste betaling op. De klant gaat op pad en bij elk tussenstation moet hij de portemonnee trekken. Als hij geen cent meer heeft, en dat overkomt waarschijnlijk de meesten, wordt hij aan zijn lot overgelaten. Soms verenigen de doorzetters zich met lotgenoten en trekken ze samen verder. Meer dan wat vage hoop zullen ze niet in hun bagage hebben. De meesten blijven gestrand achter of keren terug naar huis. In beide gevallen berooid en gedesillusioneerd.

In hun netwerk kunnen de smokkelaars een beroep doen op corrupte politici, politiemensen en bestuurders die graag een oogje dichtknijpen en in ruil daarvoor de hand ophouden. Dat maakt akkoorden over opvang in derde landen, zoals nu met Tunesië, een dubieuze onderneming. Met de regering valt natuurlijk zaken te doen, het is een kwestie van de juiste prijs en de juiste voorwaarden. En dan nog moet je maar afwachten of men zich er aan houdt. Maar op de lagere niveaus zullen burgemeesters, politiemensen en havenmeesters hun zakken willen blijven spekken. De nieuwe afspraken en regelingen zullen hun tarieven alleen maar opdrijven. De handel wordt nauwelijks belemmerd en de migranten zullen nog meer moeten ophoesten.

(Over het naleven van de mensenrechten in die nog op te richten opvangcentra moeten we evenmin enige illusie hebben. Ook daar zal je ongetwijfeld een ‘voorkeursbehandeling’ kunnen kopen).

In de laatste fase komen de redders in het spel. Zij zijn, om het toegespitst te formuleren, de onvrijwillige handlangers van de smokkelaars. De smokkelaars hebben uiteraard geen enkele consideratie met de slachtoffers die ze meestal met tevelen in te vaak (half)lekke bootjes de zee opsturen. Maar het is geen goede pr en dus niet goed voor hun business als te veel klanten hun bestemming niet halen. Dat zou eventuele nieuwe klanten kunnen afschrikken. De redders van SOS Humanity en andere organisaties hebben dat probleem gratis voor hen opgelost. En eigenlijk zouden de smokkelaars de redders moeten belonen met een regelmatige en redelijke bijdrage in hun kosten. Dat moet er bij hun omzet en winst makkelijk af kunnen.

Dit onbedoelde en hoogstwaarschijnlijk onvoorziene gevolg van menslievendheid is met name de Italianen al lang een doorn in het oog. En het steekt des te meer wanneer een land als Duitsland sommige reddingsorganisaties met een kleine miljoen per jaar subsidieert. Dat is, om het weer toegespitst te formuleren, indirecte staatsteun voor de smokkelbendes. Veel absurder kan je het niet verzinnen.

Tijdens de EU-top deze week in het Spaanse Granada heeft de Italiaanse premier Giorgia Meloni de kwestie aan de orde gesteld bij Bondskanselier Olaf Scholz. De kanselier heeft haar verzekerd dat die steun niet zijn idee was, maar van het parlement, de Bondsdag. Hij gaat kijken ‘wat hij er aan kan doen’. Volgende maand staat een nieuwe ronde tussen Berlijn en Rome gepland. Maar de verwachtingen zijn niet hooggespannen.

Natuurlijk zal een akkoord tussen Duitsland en Italië de toestroom van migranten over de Middellandse Zee niet indammen. En natuurlijk zal het de smokkelbendes er niet van weerhouden hun klanten een mogelijke verdrinkingsdood in te sturen. En ja, de hulporganisaties zullen voldoende andere ondersteuners vinden om hun reddingsacties voort te zetten. Dat is ook niet het punt en het betreft maar een, niet onbelangrijk aspect van de migratieproblematiek. Maar het is vooral een illustratie van de dilemma’s en de obstakels om tot werkbare oplossingen te komen.