Bijna 50 jaar geleden maakte de wereld kennis met het ’totaalvoetbal’. Tijdens het wereldkampioenschap van 1974 in Duitsland keken het publiek en de deskundigen verbluft toe hoe het Nederlands elftal de ene tegenstander na de andere van de mat veegde. Op de laatste, belangrijkste wedstrijd na. De finale ging verloren tegen Duitsland. Het is voor ouderen nog altijd een trauma.

Bij het totaalvoetbal was elke speler aanvaller en verdediger. De tegenstanders wisten niet waar ze het zoeken moesten en de toeschouwers vergaapten zich aan de wervelwind die over het veld raasde. Dit was de ‘Hollandse school’. Later sprak men ook bewonderend over ‘de oranje machine’. Voor de tegenstanders was het een nachtmerrie.

Dit voetbal had een genie, Johan Cruijff. Samen met trainer Rinus Michels verlegde hij bij Ajax de grenzen van het spel, al moet het aandeel van Michels niet overschat worden. Michels’ grote verdienste was dat hij het toen nog amateuristische voetbal heeft geprofessionaliseerd. Maar Cruijff is van van een andere orde, hij was de belichaming van het totaalvoetbal. Eerst als speler en later als trainer. Zonder hem geen Hollandse school en oranje machine.

Dit feit alleen maakt alle discussies over ‘de grootste voetballer tijden’ in een klap obsoleet. Pele, Diego Maradona, George Best, Ronaldo, Lionel Messi, zijn zonder meer grote, zelfs geniale spelers. Maar geen van hen heeft een revolutie in het voetbal teweeg gebracht. Pele en Maradona zijn mislukt als trainer. Best zoop zich voortijdig de voetbalhemel in en van Ronaldo en Messi moeten we nog maar afwachten wat ze gaan doen als de schoenen definitief in de kast gaan.

Cruijffs belangrijkste discipel, de huidige Manchester City-coach Pep Guardiola, beschreef diens rol als de ‘bouwer van de kathedraal die wij moeten onderhouden’. Guardiola zag misschien de Sagrada Familia voor zich, de beroemde nog onvoltooide kathedraal in Barcelona waar hij onder Cruijff speelde en diens ideeën opzoog. En alle grote trainers van nu, Jurgen Klopp, Erik ten Hag, en zelfs Louis van Gaal, zijn net als Pep schatplichtig aan ‘de spicht uit de Amsterdamse Watergraafsmeer’. Het voetbal heeft zich verder ontwikkeld, is sneller en wetenschappelijk geworden, maar dat gebeurt binnen de door Cruijff uitgezette lijnen. Onsterfelijkheid is meestal een tijdelijk fenomeen, maar Cruijff is echt onsterfelijk.

Maar geen genie zonder schaduw.

De erfenis van Cruijff is een zware last. Het Nederlands elftal moet niet alleen altijd winnen, het moet ook nog met mooi, liefst oogstrelend voetbal. We mogen niet als andere landen puur op resultaat spelen. Dat is vloeken in Cruijffs kathedraal. Bij ons moeten de sterren van de hemel. Dat dit met het voorhanden zijnde spelersmateriaal vaak, meestal, niet mogelijk is, dondert niet. De Hollandse school is heilig.

Louis van Gaal is waarschijnlijk de enige coach die zich enigszins aan het evangelie volgens Cruijff kan onttrekken. Hij heeft de juiste geloofsbrieven. Ook hij was jarenlang missionaris van de Hollandse school. Maar in de winter van een grote carrière is hij gaan inzien, dat je door vast te houden aan de zuiverheid van de leer, vaker sterft in schoonheid dan winnend van het veld stapt.

Kortom, Van Gaal heeft zich bekeerd tot het realisme. Zijn voetbal hoeft niet langer mooi te zijn, zolang hij maar wint. In het cafe, de kantine en de talkshows vallen de experts, en iedereen is expert, over hem heen. Het spel is belabberd, ‘niet om aan te gluren’, een beproeving. Jan Mulder, oud-international en hoge priester in Cruijffs kathedraal, noemde de wedstrijden in de voorronde ‘drie begrafenissen’ en ging liever een straatje om. Marco van Basten, na Cruijff de beste speler van de polder, vond dat je ‘hier niet voor op voetbal ging’. Het is dat hij in de studio zat om commentaar te leveren, maar eigenlijk had hij er geen zin meer in. En wat de mannen en een enkele vrouw op tv zeiden, echoot na in huiskamer, cafe en kantine.

In het buitenland keek men er anders naar. Realistischer. Bij de BBC waren ze na de wedstrijd tegen de VS zelfs lovend. Oranje had de zwakheden van de Amerikanen professioneel uitgebuit. Over het vertoonde spel, bij ons de eeuwige steen des aanstoots, had men het nauwelijks. Dat was ook de teneur van de verslagen in de Duitse en Italiaanse pers. Daar zal vermoedelijk enige weemoed hebben meegespeeld. Oranje zit in de kwartfinale, terwijl die Mannschaft roemloos na de voorronde naar huis moest en la squadra azzurra zich niet eens had gekwalificeerd.

Zal het gekanker, het verketteren, het azijn zeiken, afnemen met elke ronde die we verder komen? Als we van het Argentinië van Messi (!) winnen, de halve finale bereiken, en als, dromen is niet verboden, Virgil van Dijk na de finale, eindelijk, eindelijk, die trofee hoog mag houden?

Reken maar dat de natie haar helden aan de borst zal drukken, Louis van Gaal zalig, – heilig is en blijft alleen Cruijff -, verklaard zal worden en er zelfs bij 20 graden vorst een rondvaart door de Amsterdamse grachten zal worden gehouden. Want wie wint heeft ook in de polder gelijk of zoals Van Basten zei: ‘als je wint, heb je vrienden’.

Maar zodra de euforie is geluwd en de kwalificatie begint voor het Europees kampioenschap van over twee jaar in Duitsland zal men weer mooi voetbal eisen, is winnen alleen niet genoeg en zal het gekanker niet van de lucht zijn als Ronald Koeman net als Van Gaal het resultaat voorop stelt.

De schaduw van Cruijff blijft voor altijd boven het stadion hangen.