Het Centraal Planbureau verwacht dat Nederlanders in 2022 en 2023 gemiddeld 4 procent van hun koopkracht kwijtraken, zo meldt het CPB zelf. Als je zoiets leest weet je één ding vrijwel zeker: de koopkracht zal wellicht dalen, maar niet met 4 procent. Voorspellingen van het planbureau kloppen namelijk nooit, of zo goed als nooit. Ondanks het gegeven dat de ‘rekenmeesters van het kabinet’ hun prognose zonder problemen mogen overdoen. Het resultaat heet dan deftig ‘bijgestelde raming’, maar in feite geeft het CPB toe dat de vorige ‘verkenning’ (nog zo’n duur woord) niet geklopt heeft.

Waarom komen de voorspellingen van het planbureau nooit uit? Heel simpel. Het CPB pretendeert te weten wat er in de toekomst gebeurt. Maar het moet zich daarbij – noodgedwongen uiteraard – baseren op de dingen die al bekend zijn. Gebeurtenissen die nog niet bekend zijn, negeert het simpelweg. Wat zou het ook anders moeten?

Toch zullen deze gebeurtenissen wel degelijk plaatsvinden. Wie had – zelfs maar een jaar geleden – kunnen voorzien dat de Russische leider Vladimir Poetin zo gek zou zijn Oekraïne binnen te vallen? Wie wist zelfs weken van te voren de impact van de coronacrisis te voorspellen?

Toen de ernst van de situatie duidelijk werd, sprak het CPB de verwachting uit dat de werkloosheid in Nederland fors zou oplopen. Het tegendeel is geschied. Bedrijven (vooral winkels en horecaondernemingen) kunnen geen medewerkers vinden en smeken zo’n beetje om meer personeel. Iets dergelijks hebben we al in geen decennia meer gezien.

De toekomst voorspellen is onmogelijk. Nu snap ik heel goed dat je geen beleid kunt voeren zonder je te baseren op wat je verwacht dat de dag van morgen (en die van volgende week, en van volgend jaar) gaat brengen. CPB-ramingen zijn dus noodzakelijk. Maar waarom steeds gedaan of het om onontkoombare wijsheden gaat? Het planbureau zit er voortdurend naast. Een wat omzichtiger formulering zou toch helemaal niet verkeerd zijn?

Het CPB zou dan bij elk rapport dat het publiceert met koeien van letters moeten waarschuwen dat het hier een prognose betreft, en dat uiterste reserve geboden is. Nu wordt ergens in de planbureaupublicaties weliswaar ook wel enige terughoudendheid betracht, maar nooit prominent. Laat staan dat de directeur van het planbureau zijn persconferenties begint met: ‘Dit is een toekomstvoorspelling. En de toekomst voorspellen kan niemand. Wij – dat wil zeggen: onze computermodellen – denken dat de koopkracht in dit en volgend jaar zo’n 4 procent minder wordt. Maar zeker weten wij dit absoluut niet. De koopkracht kan zelfs stijgen. Neem ons vooral niet kwalijk als we ernaast zitten.’

Want wie zou die arme man in dat geval nog serieus nemen?