Laatst zei iemand dat ik wel erg negatief was over politieke vernieuwing. Hij had gelijk. Ik geloof niet dat een gekozen burgemeester en minister-president, referenda in alle soorten en maten of een burgerberaad veel soelaas zullen bieden. Samen met Fons Kockelmans maak ik een uitzondering voor de verhoging van de kiesdrempel zoals sommige lezers vast tot vervelens toe zal zijn opgevallen.

Waarom dat ene wel en al het andere niet?

Een kiesdrempel, en dan geen half werk maar meteen vijf procent, zou een acuut probleem oplossen. De huidige versplintering ondermijnt het functioneren van ons parlement. Met 20 partijen en partijtjes in de Tweede Kamer is de boel vastgelopen, zoals we keer op keer moeten vaststellen.

Van die andere voorstellen tot politieke vernieuwing wordt teveel verwacht. Momenteel is het burgerberaad erg in trek. Voorstanders verwijzen graag naar Ierland waar de burgers het voortslepende abortusprobleem hebben opgelost. Maar als het weinig tot niets oplevert, zoals de burgerrraden in Frankrijk na de opstand van de gele hesjes, zwijgen de voorstanders stil.

Zelf denk ik dat het huidige stelsel het maximum haalbare is. Het werkt niet optimaal, maar dat is, – het blijft mensenwerk -, niet mogelijk. Winston Churchill noemde democratie het slechtste van alle stelsels, op alle andere na die waren geprobeerd. Zijn land- en tijdgenoot, de schrijver E. M. Foster vond daarom ’twee hoeraatjes’ voldoende. Een derde was teveel van het goede.

Het nu ruim 100 jaar oude algemeen kiesrecht is met recht een historische mijlpaal. Het gaf mensen uit alle lagen van de bevolking een stem in het landsbestuur. En niemand, nou ja vrijwel niemand, zal bestrijden dat burgers en land daar wel bij hebben gevaren. Met als belangrijkste verworvenheid de  totstandkoming van de verzorgingsstaat. Politiek was nu van iedereen, niet langer het exclusieve domein van de elites.

Helaas had en heeft die op zich verheugende ontwikkeling een schaduwzijde. Er werd en wordt teveel van de politiek verwacht. De politiek, dat wil zeggen, politici en bestuurders, ging de grote maatschappelijke problemen oplossen. Met name bij links was dat een veel voorkomende en tot ideologie uitgegroeide opvatting. Het totaal van die opvattingen kun je samenvatten als de maakbaarheidsgedachte.

In het kielzog van de maakbaarheidsgedachte maakte de wet van de onbedoelde en onvoorziene gevolgen haar entree. De bestuurders hadden een idee, dat idee  werd uitgevoerd en bleek opeens niet zo te werken als aan de tekentafel gedacht. Je zou zeggen, schrappen dat idee, maar er zijn teveel nobele intenties en, vooral, prestige in geïnvesteerd. Men gaat aan het idee prutsen en schaven. Er worden aanvullende regels en regelingen bedacht. Die blijken eveneens niet aan de verwachtingen te voldoen. Waarna men zich weer achter het oor krabt en aan de nu echt definitieve oplossing gaat werken. Enzovoorts en ad infinitum.

Zo stapelt zich regeling op regeling tot een ook voor deskundigen ondoorzichtige, in elkaar verstrengelde wirwar. Met als macaber en paradoxaal resultaat dat de mensen die met die maatregelen geholpen zouden worden, het slachtoffer worden. Voorbeeld: het toeslagenschandaal.

In een bureaucratie is de burger een abstractie, een nummer. Zelfs letterlijk, zie het burgerservicenummer. Om de zaak nog enigszins draaiende te kunnen houden, neemt de bureaucraat zijn toevlucht tot een nieuw als verlossend bedacht instrument, het protocol. Dat protocol schrijft voor wat wel en niet mag, uiteraard liefst tot in het kleinste detail. En, u raadt het al, de geschiednis herhaalt zich. Er volgt protocol op protocol en het protocol wordt weer belangrijker dan de mens voor wie het aanvankelijk allemaal is opgetuigd. Voorbeeld: de protocollenwildgroei in de zorg.

In dit bureaucratische doolhof moet de mens van vlees en bloed, de burger/client en de bestuurder, wel verdwalen. De pogingen om de boel overzichtelijk en daarmee controleerbaar te maken en te houden, kunnen niet anders dan mislukken. Het is een voortdurend en uiteindelijk tot verliezen gedoemd gevecht tegen de bierkaai. De problemen kunnen blijven voortwoekeren ook omdat de corrigerende stem uit de praktijk, van de uitvoerende ambtenaar, zelden tot de beleidstorens doordringt.

De fundamentele tekortkoming van de maakbaarheidsgedachte is de illusie dat de werkelijkheid met grootse visies, schema’s en plannen naar de hand kan worden gezet. We kunnen de werkelijkheid niet kennen, het is te complex, te chaotisch om goed in kaart te brengen. En een bureaucratie is door zijn logheid en werkwijze te statisch om een snel veranderende werkelijkheid effectief te kunnen bijsturen. Die misvatting leidt tot frustraties, bij de burger en de bestuurder. Als je een oorzaak voor het populisme wil vinden, zou je in deze richting moeten zoeken.

De maakbaarheidsgedachte onderkent bovendien te weinig de tragiek van het bestaan. De Franse schrijver Andre Malraux noemde dit de condition humaine, niet helemaal gelukkig vertaald als ‘menselijk tekort’. Er zijn dingen in het leven waarop mensen geen vat kunnen hebben. Je kunt de risico’s van ziekten, armoede en tegenslag zoveel mogelijk proberen af te dekken. Dat dit dankzij de verzorgingsstaat goeddeels is gelukt, is ook weer twee hoeraatjes waard. Maar er zijn grenzen tot waar dit mogelijk is. Levens mislukken, en, niet te vergeten, mensen willen niet tot hun geluk gedwongen worden. Niet door de kerk en niet door de staat. Dat markeert de grenzen van de politiek.

De politiek moet daarom zijn pretenties bijstellen. Er zijn geen grote algemeen geldende oplossingen. Alles is voorlopig en moet teruggedraaid kunnen worden. Het is de weg van de kleine stapjes. Op de winkel passen. Voortmodderen. Dat inzicht, eigenlijk een beroep op bescheidenheid, is van groter belang dan al die bestuurlijke vernieuwingen.