Als u het nog niet wist, zal het u dezer dagen niet zijn ontgaan. Nederland is een klassenmaatschappij. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP)  heeft in zijn nieuwste bestandsopname van het wel en wee in de polder, ‘Eigentijdse ongelijkheid’, vastgesteld dat onze samenleving zeven sociale klassen kent. Variërend van een groep die het leven toelacht (20 pct) tot groepen die door het leven worden gemangeld (25 pct). Met daar tussen mensen die het redelijk tot goed weten te rooien. En die ongelijkheid is ‘structureel’, waarmee de onderzoekers hardnekkig bedoelen. Dat is niet alleen slecht voor de mensen aan de onderkant maar ook voor de ‘cohesie van de samenleving’.

Die ongelijkheid is voornamelijk kansenongelijkheid. Niet alleen sociaal-economisch, in de meeste onderzoeken de meest gebruikte maatstaf. (De volkszanger Louis Davids (1883-1939) heeft daarover ooit een onsterfelijk lied gezongen. ‘Wie voor een dubbeltje geboren wordt, wordt nooit een kwartje’. Het streven was natuurlijk een kwartje te worden).

Die sociaal-economische ongelijkheid speelt nog altijd een rol. Maar de onderzoekers hebben andere vormen van ongelijkheid vastgesteld die hun stempel op iemands leven drukken. Die vallen onder wat ze het sociaal, cultureel en persoonskapitaal noemen. Daarbij moet je denken aan een maatschappelijk netwerk, gezondheid en digitale vaardigheden. Het leven wordt ook makkelijker als je er goed en aantrekkelijk uitziet. Wanneer je op deze punten slecht scoort, is het lastig om van je leven een succes te maken. Dat zijn de mensen die electoraal geograaf Josse de Voogd de ‘afgehaakten’ noemt. Zij vinden dat de overheid hen in de kou laat staan.

Dat zijn ook de mensen die op protestpartijen stemmen of het stemlokaal al jaren niet van binnen hebben gezien. En dat is evenmin goed voor de sociale cohesie.

De grote vraag is natuurlijk wat je daar als overheid aan kan en moet doen. Moet je als overheid de afgehaakte burger bij de hand nemen of de voorwaarden scheppen zodat iemand zelf de regie over zijn leven kan nemen. Met ander woorden: kies je de socialistische of liberale weg?

Goed onderwijs is daarbij denk ik nog steeds de sleutel. Dat was zo voor de sociaaldemocratische, protestantse en katholieke emancipatiebewegingen uit de laat 19de en vorige eeuw, toen onderwijs een van de hoofdthema’s van de politiek was. Het ging daarbij niet alleen om het opdreunen van de tafels en het leesplankje van Ot en Sien maar ook om de sociale en culturele verheffing. Die benadering had zijn nadelen. Het was bevoogdend, vaak benauwend en versterkte via de verzuiling de scheidslijnen tussen de diverse bevolkingsgroepen. Maar de voordelen, dankzij beter onderwijs meer en betere kansen voor de lagere klassen, waren veel groter dan de nadelen.

Met als gewenste, eigenlijk liberale, uitkomst: de mondige burger die zijn leven naar eigen mogelijkheden weet in te richten en daar de verantwoordelijkheid voor neemt. Het is niet helemaal gelukt, dat kon ook niet en er bleven afvallers, maar we zijn een eind gekomen. Louis Davids had ongelijk: een dubbeltje kon een kwartje worden

Nu hoef je maar de krant op te slaan of de klachten over de kwaliteit van het onderwijs walmen je tegemoet. Het onderwijs verkeert in een permanente crisis die nog verergerd wordt door de ‘vernieuwingen’ die het veld, zo heet dat, door schoolbesturen door de strot worden geduwd. Ons onderwijs stond internationaal ooit hoog aangeschreven maar is qua lees- en rekenvaardigheden afgezakt richting onderste regionen. Het is een tragedie zonder weerga en met de leerlingen uit de kwetsbare milieus als slachtoffer.

Als de overheid niet in staat is het onderwijs weer op niveau te brengen, blijven er weinig instrumenten over om de positie van de laagste groepen te verbeteren. Wat kun je nog doen om de kansenongelijkheid aan te pakken? Je kunt legers sociaal werkers ‘de wijken’ insturen en het ene trefpunt na het andere openen, het zal te weinig zoden aan de dijk zetten.

Wat denken de onderzoekers van ‘Eigentijdse ongelijkheid’ daaraan te kunnen doen? Het is te ‘beperkt om aan ‘de sociaal-economische knoppen te draaien zoals de ongelijkheid in onderwijs, arbeidsmarkt en geld’. Het beleid richten op de bekende achterstandsgroepen, zoals jongeren, ouderen en mensen met migratieachtergrond, is eveneens te ‘beperkt’. En met meer eigen verantwoordelijkheid schijnen we er evenmin te komen.

Wat willen de onderzoekers dan wel?

Dat valt zoals zo vaak bij dit soort rapporten tegen. Ze bevelen ‘beleidsrichtingen met potentie’ aan. Die zijn vooral vaag: ‘mensen helpen op cruciale momenten van hun leven’ , er moeten ‘basisregelingen die toereikend zijn voor iedereen’ komen, met ‘aanvullende regelingen voor wie die basis niet genoeg is’. Maak daar als politiek maar eens chocola van. En, dat is vaste prik: het beter functioneren van de diverse instanties en het beter afstemmen van beleid. Zo lust ik er nog wel een paar.

Het grote manco van dit soort onderzoeken is het te grote vertrouwen in de ‘maakbaarheid’ van de samenleving. Dat betekent uiteraard niet dat je niets kan of moet doen en mensen aan hun lot moet overlaten. Maar je ziet te weinig het besef dat sommige groepen moeilijk bereikbaar zijn, dat je hun leven niet van bovenaf kunt regelen met goed bedoelde bureaucratie. Ze willen niet tot hun geluk gedwongen worden en helemaal niet door een overheid die ze wantrouwen.

En misschien het belangrijkste is de ontkenning van de tragiek van het bestaan. Dat levens mislukken en grote groepen vast blijven zitten in hun milieu, is met ons diep gewortelde vooruitgangsgeloof moeilijk te accepteren. Maar het is een realiteit waar de overheid weinig aan kan veranderen.