Ik heb lang gedacht dat het populisme vooral een reactie was op al dan niet vermeend overheidsfalen. Geert Wilders en co sloegen munt uit het mislukte multi-culti-experiment, het te vaak beroerde functioneren van de openbare dienstverlening en het sowieso te technocratische bestuur. Dat bestuur was doof en blind voor de gevolgen van zijn beleid. Dit werd samengevat in de formule: het volk tegen de elite(s).

Wie het wat ruimer wilde trekken haalde er ook de globalisering bij. Daar waren de laagopgeleide, kwetsbare groepen het slachtoffer van geworden. Dat die mensen zich gingen roeren, vond men begrijpelijk. De gevestigde politiek werd opgeroepen ‘hun zorgen serieus te nemen’. Anders kon het voor de democratie wel eens verkeerd aflopen.

Dat is een analyse die in grote lijnen nog steeds wel zal kloppen. Met allerlei nationale variaties zie je dat ook in het buitenland. Brexit, de verkiezing van Donald Trump, de opstand van de Franse gele hesjes en de opkomst van extreemrechtse Duitse AfD; allemaal manifestaties van hetzelfde fenomeen. De elites hadden het in de ogen van veel burgers verbruid en de populisten konden scoren voor open doel. Dat ze geen constructieve bijdrage konden en wilden leveren ter oplossing van de door hen gesignaleerde problemen, zagen hun kiezers graag door de vingers.

Toch denk ik dat deze analyse enige aanvulling behoeft. Het volgende is voornamelijk sociologie uit de losse pols, dus zonder ook maar de schijn van enige, laat staan wetenschappelijke pretentie. Meer dan wat overpeinzingen zijn het niet. Niettemin: hier gaan we.

Veel van die kiezers zijn helemaal geen slachtoffer van de bovengenoemde ontwikkelingen. Maatschappelijk hebben ze doorgaans weinig te klagen. Ze behoren qua inkomens- en opleidingsniveau niet tot de kansarmen. Ze wonen in nette buurten, vaak in een keurig koophuis. Eigenlijk is alles dik voor mekaar en toch heerst er vaak een meestal onbestemd gevoel van onbehagen. Ook daar is een formule voor: met mij gaat het goed, maar met het land gaat het slecht.

Dat onbehagen uit zich op verschillende manieren. Bij verkiezingen door op Wilders, Thierry Baudet, Ja21 en Caroline van der Plas te stemmen. En verder door te protesteren tegen alles wat ‘de politiek’  ons oplegt, voorschrijft en verzoekt. Van het vuurwerkverbod en lockdowns tot de oproep je te laten vaccineren. Daar hebben we een icoon voor: de opgestoken middelvinger.

In de pandemie zijn de wappies uiteraard de meest opvallende vertegenwoordigers van dit sentiment. Met hun krankjorume complottheorieën, verdachtmakingen, oproepen tot geweld en wat zich nog meer aan stank verspreidt via de beerputten van de sociale media. Voor zover nodig worden ze verder opgehitst door überwappies als Willem Engel en Thierry Baudet.

Door het corona-oproer zouden we haast vergeten dat de middelvinger al jaren vaak en graag werd opgestoken. Het begon ruim 20 jaar geleden met Pim Fortuyn en zijn tirades tegen de ‘puinhopen van Paars’, (de kabinetten van PvdA, VVD en D66 eind vorige eeuw). Fortuyn blies het smeulende wantrouwen tegen de overheid aan en met Wilders en Baudet werd het een aanhoudende veenbrand. Dat was mede mogelijk door een politieke cultuur waarin de bepalende partijen hun ideologische en programmatische tegenstellingen steeds meer aanlengden tot slappe compromissen. De kleinste gemene deler was het weinig inspirerende resultaat. En het werd er niet beter op als die compromissen leidden tot beleid dat in de praktijk lastig uitvoerbaar bleek.

Deze bestuurscultuur, polderen, was lang een redelijk effectieve methode om een verdeeld land te besturen. In het buitenland keken ze met grote belangstelling naar die ogenschijnlijk gesmeerd lopende samenwerking van politiek en sociale partners. Zelfs in Japan, toch geen land dat openstaat voor ideeën uit het buitenland, wilden ze weten hoe we het deden. Waren we potverdikkie toch weer even gidsland, het ultieme ideaal van de vaderlandse politiek. Maar uiteindelijk is het polderen vastgelopen. De stroperige besluitvorming waar zo ongeveer elke belangengroep en instantie haar duitje in het zakje mag doen, verhinderde het doorhakken van knopen. Dat ondermijnt het vertrouwen, zoals we bij het zwabberende coronabeleid keer op keer moeten vaststellen.

Ongeveer tegelijkertijd stak een ander fenomeen zijn kop op. De ‘linkse kerk’, de ‘moslimknuffelaar’, ‘Gutmenscherei’ in alle varianten, kortom, de politieke correctheid in het algemeen, werden het doelwit van populistisch geëxploiteerde afkeer en woede. Dit liep uit op de Kulturkampf die nu in volle gang is. Het begon met Piet die niet langer Zwart mocht wezen, blank dat ‘wit’ moest worden (bij voorkeur in combinatie met boos en man), en verhitte discussies over het slavernijverleden.

Inmiddels zijn we aangeland bij ‘woke’. Woke begon in de VS met het eisen van aandacht voor de grieven en rechten van gediscrimineerde minderheden. Dat is ontaard in een sektarische ideologie waarin ‘wit’ (vooral man) de bron van alle kwaad is en het zwijgen moet worden opgelegd. (Dat is uiteraard censuur en heet in jargon ‘cancelen’.)  Sylvana Simons en haar minipartijtje Bij1 zijn de ‘wokies’ van de polder, maar het verschijnsel kom je intussen vooral tegen op universiteiten en in de media.

Dat riep bij rechts onvermijdelijk een tegenreactie op die misschien wel belangrijker is dan het sociaaleconomische protest. Beide vormen van populistisch protest lopen natuurlijk in elkaar over en versterken elkaar. Het gevolg is dat er twee groepen, politiek correct links en populistisch rechts,  tegenover elkaar staan, ieder verschanst in de eigen ondoordringbare bubbel. Hoe dat ooit opgelost moet worden, geen idee. Misschien kan de kloof niet overbrugd worden en zit er niets anders op dan te wennen aan dit wederzijdse wantrouwen. Met de opgestoken middelvinger als nationaal symbool.