‘Diplomatie is een kunst’, aldus Henry Kissinger, die woensdag op 100-jarige leeftijd overleed.. ‘Als je het benadert als een wetenschap, loop je vast. Want de risico’s mogen duidelijk zijn, de mogelijkheden, kansen, moet je bijna intuïtief zien te vinden’. Dat was zijn leidraad in de politiek en diplomatie. Vanuit een paar heldere basisprincipes die je kunt samenvatten als realpolitik. Belangen, hoe ook gedefinieerd, en machtsevenwicht staan altijd voorop. En als iets nobels als de mensenrechten daarvoor moeten wijken, kun je dat betreuren, maar het is niet anders. De wereld blijft een jungle en wordt nooit het prieel dat Westerse idealisten er graag van willen maken.

Zijn wereldbeeld was tragisch. De beste biografie van Kissinger, door Barry Gewen, heet ’the Inevitability of Tragedy’ en die titel dekt perfect de lading. Politiek bedrijf je het beste zonder illusies. Het menselijk tekort, de gebrokenheid van het leven, bepalen de grondtoon van het bestaan. Kissinger had als 15-jarige met zijn Joodse ouders uit Nazi-Duitsland moeten vluchten en die ervaring heeft hem gevormd. (Hij sprak zijn hele leven met een zwaar accent, als nooit verdwijnende herinnering aan die ontsnapping. Zijn een jaar jongere broer Walter had daar geen last van). En wat voor mensen in zijn algemeenheid geldt, geldt in het bijzonder voor de politiek.

Die inzichten over de menselijke natuur en de politiek gingen gepaard met een brandende ambitie. Kissinger wilde slagen. Ten koste van alles is misschien te zwaar aangezet, maar veel zal het niet hebben gescheeld. Voor een Jood betekende dat het overwinnen van vooroordelen die in de VS ook na de oorlog voortwoekerden. Het establishment hield buitenstaanders, zwarten en Joden, als het even kan buiten de deur. Een ‘jid’ bleef een ‘jid’, ook al bracht hij buitengewone kwaliteiten mee.

Die ervaring moet zijn diplomatieke vaardigheden hebben gescherpt. Het maakt je gevoeliger voor wat er om je heen gebeurt, je ziet eerder gevaren en kansen. En als je talent hebt, ontwikkel je een fijne antenne voor de vaak verborgen gevoeligheden en zwaktes van de tegenstander. Het is een vorm van empathie die je in staat stelt hem en zijn motieven op waarde te schatten.

Kissinger dankte zijn carrière aan een andere buitenstaander, Richard Milhouse Nixon (1913 – ’94). Als Kissinger al last had van een minderwaardigheidscomplex, liet hij het niet merken. Hij was overtuigd van zijn intellectuele superioriteit. Maar de Republikeinse president ging er zwaar onder gebukt, dat het liberale establishment hem ondanks zijn onmiskenbare talenten bleef afwijzen. Hij was te rechts, te veel communistenvreter en te vaak betrokken geweest bij smoezelige affaires.

Dit onwaarschijnlijke duo heeft een paar van de grote diplomatieke wapenfeiten van de tweede helft van de vorige eeuw op zijn naam. Nixon en Kissinger maakten een einde aan de Amerikaanse oorlog in Vietnam. Daarmee brachten ze ook een wapenstilstand in eigen land tot stand dat soms op de rand van een burgeroorlog leek te wankelen. Het akkoord over Vietnam bracht Kissinger en zijn tegenstrever Le Duc Tho in 1973 de Nobelprijs voor de Vrede. Dat was in het Westen omstreden. Niet zozeer dat de prijs werd gedeeld met de vertegenwoordiger van een stalinistisch bewind, daar hoorde je niemand over. Maar Kissinger was een ‘oorlogsmisdadiger’. Hij ‘had bloed aan zijn handen’. Omdat hij  met grootschalige bombardementen op Cambodja, van waaruit Vietnamese eenheden opereerden, de mensenrechten had geschonden. Omdat hij de staatsgreep tegen de linkse Chileense president Salvador Allende (1908 – ’73) zou hebben georkestreerd.

Het huzarenstuk van het duo was de ‘opening naar China’. Kissinger en Nixon slaagden erin een wig te drijven tussen de beide communistische grootmachten Rusland, toen de Sovjet Unie, en Mao’s China. Die opening maakte de weg vrij voor China’s rentree op het wereldtoneel en dat kun je zonder overdrijving de grote geopolitieke revolutie van onze tijd noemen. Of het Westen daarmee nog blij is, kun je betwijfelen. Dat is conform een realpolitik cliché: het succes van vandaag, kan omslaan in het probleem van morgen. Permanente oplossingen bestaan niet.

Wie van de twee was de kok en wie de kelner? Wie de architect en wie de uitvoerder? Nixon of Kissinger? Nixon is door het Watergate schandaal dat hem in 1974 dwong af te treden, zo in diskrediet geraakt, dat hij voor het grote publiek niet de kok en/of de architect kon zijn. Dat beeld werd door Kissinger graag bevestigd, want de heren konden met hun ego’s moeilijk door een deur. Tegenwoordig weet men beter. De successen waren een coproductie maar het aandeel van Nixon was belangrijker. Hij had de visie, die spoorde met die van Kissinger, maar vooral de macht. Hij was de baas en liet Kissinger dat regelmatig merken.

Uiteindelijk duurde Kissingers politieke carrière, eerst als veiligheidsadviseur en later minister van buitenlandse zaken, nog geen 10 jaar (1969- ’77). Na Nixons afgang was Kissinger nog een paar jaar minister bij diens opvolger Gerald Ford. Dat was niet meer dan een epiloog. Hij begon aan zijn tweede  carrière als adviseur die tegen een vorstelijke betaling uitlegde hoe de wereld in elkaar zat. Hij schreef zijn memoires, drie dikke delen waar de eigen roem uit opwalmt en een aantal standaardwerken over diplomatie. Vorig jaar verscheen nog een pil over leiderschap, beknopte biografieën van door hem gekende en bewonderde staatslieden. Van de eerste naoorlogse Duitse kanselier Konrad Adenauer tot de man die Singapore groot maakte, Lee Kuan Yew. Allemaal Realpolitiker, dat spreekt. In deze eregalerij had hij ook een plaats ingeruimd voor Nixon.

De afgelopen twee jaar liet hij regelmatig zijn licht schijnen over de oorlog in Oekraïne. Kissinger vond de uitbreiding van de NAVO met landen aan de Russische grens een blunder en vreesde dat er voor Kiev weinig meer inzat dan vrede met verlies van grondgebied. Dat is ongetwijfeld realistisch, maar hij verkeek zich op de veerkracht van de Oekraïners en de onverwachte solidariteit van het Westen. Maar dat neemt niet weg dat hij, de oerrealist, alsnog gelijk kan krijgen.