Onderwijzers in opleiding moesten ervaring opdoen met activiteiten voor kinderen buiten het reguliere onderwijs. Ik ging mee als leider in een kamp voor kinderen uit zwaksociale gezinnen uit een achterstandswijk in Rotterdam. Bennie, Jan en Sjefke kwamen onder mijn hoede.

Na een week kamp bracht ik de jongens naar huis. Nooit zo’n bende in een huiskamer gezien als bij Bennie thuis. Rotzooi alom, haveloos meubilair, bladderend behang, vloerkleed met een laag ingetrapte modder. Stank. Het aangeboden kopje koffie sloeg ik af. ‘Meester,’ vroeg de moeder, toen zoonlief naar zijn kamer was, ‘mag Bennie zaterdagavond bij u slapen? Dan kan ik naar zijn vader toe, die zit in de gevangenis.’ Overrompeld en verbouwereerd, stamelde ik: ‘Eh… ja’ en gaf haar het adres van mijn woninkje in de Boomgaardstraat.

Die zaterdag, om vijf uur ’s middags, stond Bennie voor de deur. Alleen. In zijn korte broek, polo en afgetrapte schoenen. Zonder jas, tas of wat dan ook. Om zes uur hebben we bij de cafetaria om de hoek een patatje en een frikandel gegeten. De volgende morgen heb ik hem op de bus naar huis gezet. Na een week bleek de deur van mijn woning geforceerd. Ingebroken. De politie kwam en de forensisch specialist zocht met een kwast en poeder naar vingerafdrukken. ‘Goh,’ zei hij, ‘het lijkt wel een kinderhand.’

Een week later kwam een brief van de politie. Of ik langs wilde komen voor een gesprek op het Haagseveer. Een rechercheur in burger vertelde dat Bennie en zijn vriendjes de daders waren en stelde vragen over de logeerpartij.

‘Waarom heeft u hem in huis genomen?’

‘Om zijn moeder te helpen en uit idealisme,’ antwoordde ik, ‘hij komt immers uit een achterstandsgezin en zijn vader zit in de gevangenis.’

‘Wat hebben jullie zoal gedaan?’

‘Patatje gegeten en een spelletje domino gespeeld.’

‘Had hij een eigen slaapkamer?’

‘Nee, ik heb één slaapkamer, Bennie heeft in de woonkamer op de grond in een slaapzak op een luchtbed geslapen.’

‘Ging dat goed? Is hij nog uit bed gekomen?’

‘Ik heb hem niet gehoord, hij heeft geslapen als een roos.’

‘Heeft u een vriendin?’

‘Heb ik, zij is analiste en had nachtdienst, vandaar dat ik alleen was.’

‘O,’ zei de rechercheur. ‘En mag Bennie nog eens komen logeren?’

‘Zoiets doe ik nooit meer,’ antwoordde ik.

Op de teevee volg ik het nieuws over de zedendelinquent Jeffrey Epstein en zijn vriend prins Andrew, ik moet ervan walgen. De sociale media staan bol van verhalen over gearresteerde pedofielen en het afschuwelijke misbruik van jonge kinderen. Een paar dagen later schrik ik wakker uit mijn slaap. Die rechercheur van zestig jaar terug doemt op. Met zijn vragen. Opeens hap ik naar adem. Die was van de zedenpolitie! En ik had niet door wat hij werkelijk wilde weten, want ik wist niet dat het bestond.