In de het begin van de 17e eeuw gingen de Nederlandse kunstschilders stillevens schilderen, een genre overgewaaid uit Vlaanderen en Italië, aanvankelijk bedoeld als oefening voor de kunstenaar in opleiding. Wij zijn in het Rijksmuseum te Amsterdam. De collectie van het museum omvat ongeveer 230 stillevens met een keur aan onderwerpen op doeken van soms wel meters breed en hoog.

Op de bloemstillevens staan bloemen in bloei uit alle jaargetijden bij elkaar, soms geschikt in een vaas van aardewerk of keramiek, kunstig versierd met Delfts blauw of exotische motieven. Een vlinder lijkt elk ogenblik van het doek af te fladderen, een vlieg op de voorgrond zou je willen verjagen, een kikker hoor je net niet kwaken, een slak met uitstekende voelhoorns kruipt op de rand van een tafel. De vanitasstillevens, verbeeldingen van ijdelheid en leegte, verwijzen naar het tijdelijk bestaan van de mens en de vergankelijkheid van de materiële wereld. Doodshoofden, gedoofde kaarsen, verwelkte bloemen, boeken in verval laten de zinloosheid van het bestaan zien.

Op stillevens met groteske overdaad zien we broden, noten en vruchten, “banketgens” met rijk gevulde pasteien, “ontbijtgens” met ochtendmaaltijden, “toebackjes” met pijp en potten tabak. Op kostbare damasten tafelkleden staan schalen met mosselen en kreeften, al dan niet opengesneden vissen, op elkaar gestapelde kazen. Levensgroot geschilderde hazen, herten en zwijnen liggen naast kannen en kruiken met wijn en bier.

Aan de wand in een onopvallend hoekje van de zaal hangt een schilderijtje van achtentwintig bij eenentwintig centimeter: “Een takje kruisbessen op een stenen plint” van Adriaen Coorte, 1665 -1707. Tegen de donkere achtergrond liggen als voor het grijpen de rozerode vruchtjes van een doorschijnende schoonheid. Weer zit ik aan tafel bij mijn Engelse oma, die een boterham met home made  gooseberry jam voor mij smeert, weer loopt het water mij in de mond, weer proef ik de zachte zoetzure smaak van de delicate vruchtjes.