Na de uitvinding van de fotografie kon men vastleggen wat men wilde. Voor een familieportret, een weergave van een stad, een idyllisch landschap, een zeegezicht had je geen schilder meer nodig. Je zette het zelf op de foto. Beeldend kunstenaars zochten naar nieuwe manieren om uiting geven aan hun scheppingsdrang. Het zo exact mogelijk weergeven van de werkelijkheid verloor haar noodzaak. Geleidelijk aan deed de abstracte kunst haar intrede.

Is abstracte kunst wel kunst, vroeg ik mijzelf menigmaal af, wanneer ik in een museum langs een doek liep beklad met vlekken en spatten verf, of volgeplempt met schapenkeutels, of beplakt met snippers papier.

‘Indien je de beweegredenen en motivatie van een kunstenaar begrijpt, wordt een werk toegankelijk,’ doceerde mijn lerares kunstgeschiedenis. ‘Piet Mondriaan, 1872 -1944, zocht uitgaande van de werkelijkheid met zijn Boogie Woogie naar de zuivere vorm door de gebouwen, voertuigen en lichten van de stad New York weer te geven in horizontale en verticale lijnen. Kazimir Malevich, 1879 – 1935, zette de vereenvoudiging steeds verder door tot hij kwam tot zijn witte vierkant tegen een witte achtergrond.’

Yves Klein, 1928 – 1962, ontwikkelde een eigen kleur blauw, het International Klein Blue. In 1961 schilderde hij zijn Blue Monochrome op een onbewerkte ondergrond en noemde het een ”open raam naar de vrijheid.” ‘Ga het zelf zien in het Haags Gemeente Museum,’ beval de lerares aan, ‘het is nu in bruikleen van het Museum of Modern Art in New York. Ga er met je neus vlak voor staan, ervaar de grenzeloosheid van de driedimensionale kleur.’

Met mijn ogen wijd open buig ik voorover naar het schilderij van Yves Klein en laat het blauw op mij inwerken. De werkelijkheid om mij heen vervaagt, geluiden verstommen, ik verlies mijzelf in de oneindige diepte van het Blue Monochrome.